Oefentoets 1.2 1.3 Franse Revolutie

Tijd van Pruiken en revoluties (1700-1800)
OEFENTOETS FRANSE REVOLUTIE
1 / 44
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tijd van Pruiken en revoluties (1700-1800)
OEFENTOETS FRANSE REVOLUTIE

Slide 1 - Slide

Oefentoets Franse Revolutie
Je krijgt nu eerst 20 minuten de tijd om paragraaf 1.2 en 1.3 door te lezen. Daarna gaan we via LessonUp een oefentoets maken over deze twee paragrafen.


De CP-stof = 1.2 // 1.3 // 1.4

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1
Pruiken en revoluties

Slide 3 - Slide

Deze oefentoets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Waarom worden Pruiken genoemd?
A
Pruiken waren vies, net zoals de derde stand
B
Pruiken stonden symbool voor de Franse Revolutie
C
Pruiken stonden symbool voor macht in het oude Frankrijk
D
Pruiken waren enorm in de mode in deze tijd

Slide 4 - Quiz

Een revolutie is...
A
Wanneer mensen in opstand komen.
B
Grote en snelle verandering. Vaak met veel geweld.
C
Wanneer je niet tevreden bent met de koning.
D
Alle antwoorden zijn JUIST.

Slide 5 - Quiz

Paragraaf 1.2
De vorst aan de macht

Slide 6 - Slide

Wie stellen de mannen op de afbeelding voor? Voor welke groep of persoon staan ze symbool?
Adel
Geestelijkheid
Derde stand
Koning

Slide 7 - Drag question

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
Bidden tot God
Besturen en beschermen het land namens de koning

Slide 8 - Drag question


Bij welke stand horen hoge geestelijken?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 9 - Quiz


Bij welke stand horen lage edelen?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 10 - Quiz


Bij welke stand horen ambachtslieden?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 11 - Quiz


Bij welke stand hoort een minister van Financién?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 12 - Quiz


Bij welke stand hoort een timmerman?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 13 - Quiz


Bij welke stand hoort een rijke burger?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 14 - Quiz


Bij welke stand hoort een arme burger?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 15 - Quiz


Bij welke stand hoort een bisschop?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand

Slide 16 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 17 - Quiz

Waar of niet waar: 96% van de bevolking behoorde tot de 3e stand.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 19 - Quiz

Leden van de Derde Stand waren ontevreden omdat...
A
Ze arm waren
B
Ze belasting moesten betalen
C
Ze geen huizen hadden
D
Ze geen inspraak hadden in het bestuur

Slide 20 - Quiz

Ancien Regime
Verlichting
Als de koning zijn werk niet goed doet, mag hij afgezet worden
ieder mens heeft grondrechten, de koning bewaakt deze 

Absolutisme

het volk moet inspraak hebben op het bestuur
Standenmaatschappij
Het volk heeft geen inspraak in het bestuur

Slide 21 - Drag question

Paragraaf 1.3
De Franse Revolutie

Slide 22 - Slide

In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555

Slide 23 - Quiz

Voor het eerst in hoeveel jaar werd de standenvergadering bijeen geroepen door Lodewijk XVI?
A
75 jaar
B
100 jaar
C
175 jaar
D
1775 jaar

Slide 24 - Quiz

Hoe werd er gestemd tijdens de standenvergadering van Lodewijk XVI?
A
Per stand
B
Per hoofd
C
Wie het meeste geld had kon meer stemmen
D
Hoe machtiger je familie hoe vaker jouw stem telde

Slide 25 - Quiz

Waarom was de standenvergadering geen succes?
A
1e en 2e stand wilden geen extra belasting betalen
B
Koning Lodewijk XVI weigerde af te treden
C
3e stand had niet genoeg belasting
D
Na 175 jaar was de vergadering ouderwets

Slide 26 - Quiz

Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
Een groep burgers maakt bekend dat zij zonder de eerste en tweede stand gaan vergaderen.
De Bastille wordt aangevallen: de Franse Revolutie is begonnen.
De derde stand wil dat ook edelen en geestelijken belasting gaan betalen.
De edelen en de geestelijken stemmen tegen en er verandert dus niets.
De koning roept een vergadering van de drie standen bij elkaar.

Slide 27 - Drag question


In 1789 riep de Franse koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal bij elkaar. Door het absolutisme was dit de eerste keer in 175 jaar. De koning had geld nodig en eiste dat van de drie standen. Deze standen zagen dat echter niet zitten: ze hadden allemaal hun eigen klachten en wilden deze aan de koning duidelijk maken.
→ Noem twee klachten van de derde stand.

Slide 28 - Open question

Op welke datum en met welke gebeurtenis herdenkt Frankrijk jaarlijks de Franse revolutie?
A
14 juli en de bestorming van de Bastille
B
27 april en de dood van Lodewijk XVI
C
4 juli en de nieuwe grondwet
D
9 november en komst van Napoleon

Slide 29 - Quiz

Wat wilden de burgers bereiken tijdens de Franse Revolutie?
A
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
B
Vrijheid, gelijkheid, democratie
C
Kiesrecht, gelijkheid, broederschap
D
Kiesrecht, afschaffen privileges, democratie

Slide 30 - Quiz

Welke drie veranderingen werden tijdens de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
De grondwet werd afgeschaft.
Er kwam een grondwet.
Meer mensen mochten meebeslissen in het bestuur
De koning kreeg meer macht
Er kwam een democratie.

Slide 31 - Drag question

waar of niet waar?
In de nieuwe Franse grondwet hebben alle burgers macht
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Wat stond er NIET in de nieuwe grondwet?
A
Alle Fransen hadden dezelfde rechten en plichten
B
De koning had niet langer alle macht
C
Nieuwe wetten moesten door de Nationale Vergadering worden goedgekeurd
D
Iedereen moest belasting betalen behalve de arme boeren

Slide 33 - Quiz

In 1791 kreeg Frankrijk een grondwet. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar het buitenland.
B
De koning moest zich houden aan de grondwet.
C
De koning raakte al zijn macht kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.

Slide 34 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI (16e)
B
Napoleon Bonaparte
C
Lodewijk XIV (14e)
D
Marie-Antoinette

Slide 35 - Quiz

Tijdens de Revolutie werd de Franse koning onthoofd. Waarom?
A
Hij had te veel macht
B
Door hem was Frankrijk in oorlog met andere landen
C
Hij had zijn vrouw Marie-Antoinette bedrogen
D
Hij werd gezien als een landverrader

Slide 36 - Quiz

Op de afbeelding zie je de onthoofding met de guillotine. Veel mensen vonden op deze manier de dood.

In welke periode vond deze gebeurtenis plaats?
A
In de periode van het Ancien Regime
B
Tijdens de regering van Lodewijk XVI.
C
Tijdens de Terreur.
D
Tijdens de Verlichting.

Slide 37 - Quiz

Zet in chronologische volgorde
Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen
Verlichting zorgt voor nieuwe ideeën als gelijkheid en vrijheid voor burgers
Bestorming van de Bastille
Onthoofding van Lodewijk XVI
Napoleon aan de macht
nationale vergadering wordt opgericht

Slide 38 - Drag question

Vroeger
Later

Slide 39 - Drag question

Vroeger
Later

Slide 40 - Drag question

Vroeger
Later

Slide 41 - Drag question

Koppel de gebeurtenis aan het juiste jaartal
Frankrijk wordt door buurlanden aangevallen
Napoleon komt aan de macht
Lodewijk wordt onthoofd
Frankrijk krijgt een grondwet
Bestorming van de Bastille
1789
1791
1792
1793
1799

Slide 42 - Drag question

Na de Franse Revolutie

Voor de Franse Revolutie.
Denken met je verstand (ratio)
Alleen 3e stand betaalde belasting
Verlichte ideeën
Het volk krijgt meer invloed.
Napoleon Bonaparte
Gelijke rechten voor iedereen
De grondwet is voor iedereen
Frankrijk is een republiek
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heeft macht.
1e en 2e stand hoeven geen belasting te betalen
Absolutisme
Pruiken

Slide 43 - Drag question

Ik begrijp paragraaf 1.2 en 1.3 beter door deze oefentoets

Slide 44 - Poll