3.9 voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord

3.9 onvoltooid deelwoord en voltooid deelwoord
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.9 onvoltooid deelwoord en voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Doelen


Ik weet hoe ik het tegenwoordig deelwoord
en het voltooid deelwoord goed spel

Slide 2 - Slide

tegenwoordig deelwoord
present participle

The action is still going on, is happening now
= de handeling is nog niet voorbij
= hele werkwoord (infinitief) + d

Fietsend ga ik naar school.
Hij gaat lachend door het leven.

Dus: geeft antwoord op de vraag: "hoe"?

Slide 3 - Slide

wat weet je over het
voltooid deelwoord
(present perfect)?

Slide 4 - Mind map

Onvoltooid verleden tijd
Onvoltooid verleden tijd = ovt

-je gebruikt het 't kofschip-x  om te weten of je
er een -d of -t achter zet 

fietsen > fietste/fietsten (zwak werkwoord)
gooien > gooide/gooiden (zwak werkwoord)
lopen > liep/liepen (sterk werkwoord)

Slide 5 - Slide

Voltooid deelwoord
Voltooid tegenwoordige tijd = vtt

1. eindigt op een -d, -t of -en en er staat vaak ge- voor
2. je gebruikt 't ex kofschip om d of t te kiezen

fietsen > gefietst (zwak werkwoord)
gooien > gegooid (zwak werkwoord)
lopen > liep > gelopen (sterk werkwoord)



Slide 6 - Slide

Voltooid deelwoord
Je gebruikt het voltooid deelwoord met een hulpwerkwoord:

hebben - zijn - worden - blijven - lijken 

Zij wordt naar school gebracht (I am braught to school)
Ik ben in het bos geweest (I have been in the forrest)
Zij heeft een hotdog gegeten (She has eaten a hotdog)
Zij blijft getrouwd met die nare man (She stays married to that mean man)

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord

LET OP: soms gebruik je geen -ge- bij het voltooid deelwoord!

Bij werkwoorden die beginnen met:
-ont- (ontspannen = to relax)
-ver- (vergeten = to forget)
-be- (begrepen = to understand)
-her- (herinnerd = to remember)

Slide 8 - Slide

Ik....................(fietsen o.v.t)
naar school gisteren.

Slide 9 - Open question

............(worden, t.t.) jij morgen naar school gebracht?

Slide 10 - Open question

1. Mijn moeder heeft de hele week................(werken).
2. Hij heeft vorige week alle muren in het huis..................(verven).
3.Mijn kat heeft vandaag door de hele tuin ..............(rennen).

Slide 11 - Slide

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
infinitief
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
durvend
durft
durfde
durven
gedurfd

Slide 12 - Drag question

Maak opdracht 10
Alleen tegenwoordig deelwoord
en voltooid deelwoord

Slide 13 - Slide