1. Weten wat een lidwoord is.
2. Weten wat een zelfstandig naamwoord is.
3. Weten wat een bijvoeglijk naamwoord is.
3. Weten wat een werkwoord is.
4. Weten wat een voorzetsel is.
5. Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en voorzetsel kunnen benoemen.