This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Hoeveel lidstaten kent de Europese Unie?
A
21
B
27
C
28
D
25
Slide 1 - Quiz
De Europese raad is de enige instelling die zijn legitimatie rechtstreeks aan de onderdanen van de lidstaten ontleent.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Wie zitten er in de Raad van de Europese unie? Leg tevens uit dat er bij dit lidmaatschap sprake is van een indirecte democratische legitimiteit.
Slide 3 - Open question
En wie zitten er dan in de Europese raad? Geldt daarbij ook die indirecte democratische legitimering?
Slide 4 - Open question
En de Europese commissie?
Slide 5 - Open question
In welk artikel van het VEU wordt de doelstelling van de Europese Raad besproken?
A
Art. 3
B
Art. 30
C
Art. 13
D
Art. 16
Slide 6 - Quiz
Leg uit wat er in Europese context bedoeld wordt het met subisidiariteitbeginsel. En in welk artikel staat het? Beantwoord dezelfde vraag aangaande het loyaliteitsbeginsel.
Slide 7 - Open question
In welk arrest moest het hof antwoord geven op de vraag of een bepaling van het werkingsverdrag onmiddelijke werking als intern recht heeft. En in welk artikel is deze directe werking geregeld?
Slide 8 - Open question
‘De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van het verdrag'. In welk artikel staat de interne markt geregeld?
Slide 9 - Open question
Leg uit wat er bedoeld wordt met de positieve en negatieve integratie van de Europese markt.
Slide 10 - Open question
Het Hof oordeelde dat een overheidsmaatregel die direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel het intracommunautaire handelsverkeer kan belemmeren, als maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperking te beschouwen is. Het is volgens dit criterium voldoende dat het kan belemmeren, men hoeft niet te bewijzen dat er daadwerkelijk van belemmering sprake is. In welk arrest is dit besloten?
Slide 11 - Open question
Het Cassis de Dijon arrest gaat hierop verder. Leg dat uit.
Slide 12 - Open question
Noem een voorbeeld van omgekeerde discriminatie in het kader van het Europees recht. En mag dit?
Slide 13 - Open question
In welk artikel staat het vrij verkeer van werknemers geregeld? En werkgevers?
Slide 14 - Open question
Leg het verschil uit tussen het leveren van diensten en duurzame vestiging. En welk arrest gaat hierover? Noem de bijhorende artikelen.
Slide 15 - Open question
Vrij verkeer van persoon en goederen kunnen ook afgeleid zijn. Leg dit uit met een voorbeeld.
Slide 16 - Open question
Reglementering kan gerechtvaardigd worden op grond van de Rule of Reason. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt en noem een concreet voorbeeld.
Slide 17 - Open question
In welk artikel staat EU-burgersschap geregeld? Leg het concept uit.
Slide 18 - Open question
Je kan tegelijkertijd EU-burger en Nederlander zijn
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
Wanneer zien we duidelijk dat er een verschil bestaat tussen EU-burgerschap en nationaal burgerschap.
Slide 20 - Open question
Hoelang mag een EU-burger in een lidstaat die niet zijn eigen staat is verblijven?