M4 SP Indefinido

1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hola
¿Qué día es? 
lunes
martes
miércoles
jueves
viernes 
sábado
domingo
¿Qué fecha es? 
Es el .... de ..... de .... 



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

¿Qué tal lo pasaste?
  • ¿Qué tal las vacaciones de Navidad? 
  • ¿Qué hiciste durante las vacaciones de Navidad? 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

¿Qué hiciste durante las vacaciones de Navidad?
timer
1:00

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Programa de esta semana
  1. Wat gaan we deze 2 (?) weken online doen? 
  2. Presentaties bespreken
  3. MO beoordeling
  4. Repaso indefinido
  5. Deberes

Slide 5 - Slide

Les in twee delen 

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

De pretérito indefinido
= de onvoltooide verleden tijd : ik at, jij ging 

  • De indefinido gebruik je bij een afgesloten handeling, gebeurtenis  op een bepaald moment / periode in het verleden.
  • ook bij opeenvolgende handelingen in het verleden gebruik je de indefinido.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Marcadores del indefinido = signaalwoorden van de indefinido

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Ejemplos
  • Hoy he visitado mis abuelos. 
     Vandaag heb ik mijn opa en oma bezocht. 
  • Ayer visité mis abuelos. 
     Gisteren heb ik mijn opa en oma bezocht. 
  • Esta semana he estudiado mucho.
     Deze week heb ik veel gestudeerd.
  • La semana pasada estudié mucho.
    Vorige week heb ik veel gestudeerd

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vervoeg in de indefinido:
Yo (comprar)
A
compro
B
compré
C
compraste
D
compró

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Voor gebeurtenissen die op een bepaald moment in het verleden plaatsvonden gebruik je de .....
A
Presente
B
Presente perfecto
C
Pretérito indefinido
D
Pretérito imperfecto

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

AYER
dit signaalwoord hoort bij:
A
presente perfecto
B
indefinido

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

esta mañana
dit signaalwoord hoort bij:
A
perfecto
B
indefinido

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

presente perfecto of indefinido
Mi profesora me ..................... (dar) una buena nota hoy.
A
he dado
B
di
C
ha dado
D
dio

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

La semana pasada, Lucía y Pedro ______ (comprar) un coche nuevo.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in:
En 1999___________(viajar, yo) a Italia.
La semana pasada___________(escribir, él) una carta.
Anoche___________(comer, nosotros) una pizza.
En agosto_______________(llegar, ellos) a España. 
viajé
escribió
comimos
llegaron

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Deberes           Huiswerk

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

1) HAZ (=maak)
Ejercicio 29,30,31,32,33
Lever foto's van de opdrachten in, in Teams bij het tabblad opdrachten. De opdracht heet: HW SP M4 indefinido

2) Aprende: De rijtjes met uitgangen van de indefinido 



Los deberes para la próxima clase

(het huiswerk voor de volgende les...)

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

De Indefinido van ser en ir:
onregelmatig én hetzefde


fui
fuiste
fue
fuimos
fuisteis
fueron




ir / ser   =



Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Sleep de zinnen naar het juiste vervoegen v/d pretérito indefinido 
comiste
nació
vivieron
comí
estudió
vivió
estudiaron
nacieron
Yo...............................(comer) patatas con carne.
Rujeska.......................(estudiar) para el examen de física.
Liz.........................(vivir) en Holanda
¿Luuk ...........................(comer-tú) pizza en la cena?
Laura y Yoni........................(nacer) en Holanda
Ellas..........................(estudiar) estañol  con sus amigas.
Tony y Thom......................(vivir) en Holanda
Tobías.........................(nacer) el 10 de noviembre.

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

VERBUGA

Oefen met deze ww in de PRETERITO INDEFINIDO:

conducir, creer, decir, dar, dormir


10 minuten

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Indefinido

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 2 zinnen op met een vorm van de indefinido én een marcador temporal

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Link

This item has no instructions

Programa de hoy
  • Corregir los deberes
  • A ver que tal el indefinido 
  • escuchar la fuente H 
  • Deberes (ejercicio 25,26,27,28)  

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Corregimos los deberes...
31B 
  1. Salí 
  2. bailó
  3. tocaron
  4. aprendió
  5. comí
  6. se rompió 
  7. bailé
  8. cantamos
  9. pasó
  10. visitaste
32A

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Schrijf nu je antwoord bij opdracht 31D nummer 4 op :

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Wat is de vertaling van het woord: Anteayer?

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Het signaalwoord/de tijdsaanduiding 'hace mucho tiempo' hoort bij de:
A
Presente perfecto
B
Indefinido

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Het signaalwoord 'últimamente' hoort bij de presente perfecto. Wat betekent het?
A
uiterlijk
B
uiteindelijk
C
de laatste tijd
D
sinds

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent het woord 'hace' denk je? In Hace un mes, hace un año, hace 2 semanas
A
sinds
B
vanaf
C
al
D
geleden

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

33

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Escuchamos
Libro de texto p. 26
Libro de ej. p. 75

Leed ejercicio 27 y después escuchamos. 
Paso adelante

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Los deberes para hoy
Haz: Los ejercicios 25,26,28 WB. P73
Aprende: 
De signaalwoorden 
Via quizletlink -->
Je hoeft ze niet allemaal al uit je hoofd te leren maar maak vast een begin. Deze heb je ook nodig voor het schrijven van je brief. 

Quizlet lijst Signaalwoorden SP

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Ser/Estar
Estar--------¿Dónde?  Als je wilt zeggen waar iets of iemand zich bevindt.
                                               zijn+plaatsaanduiding
                                              "La playa está al final de la Calle Mayor"

Estar-----------¿Cómo? Alleen gebruiken als het om een resultaat van iets gaat, om iets dat kan  veranderen.                         
                                                zijn+bijvoeglijk naamwoord
                                                 "Mi hermano está enfermo"
                                                zijn+voltooid deelwood
                                                 "Eduardo está enamorado"

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Ser/Estar
Ser-------¿Qué? ¿Quién?  Als je wilt zeggen wat en wie iemand of iets is.       
                                                     zijn+zelfstandig naamwoord
                                                      "Juan es mi amigo"
                                                      "Sevilla es la capital de Andalucía."
Ser--------¿Cuándo? ¿Dónde?  zijn+gebeurtenis (tijdsaanduiding/plaatsaanduiding)
                                                " La fiesta es a las dos de la tarde"  "La fiesta es en mi casa"
Ser--------¿Cómo? Alleen als je een eigenschap van iets of iemand wilt beschrijven.
                                                     
zijn+bijvoeglijk naamwoord
                                                  
   "María es inteligente y simpática"
                                                    
"El perro de mi hermano es marrón"

Slide 38 - Slide

This item has no instructions