opdracht 7 en 8 wwg, ond en bijv nmw

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in de zin
B
Vragend maken, hij komt vooraan.
C
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
D
Wie of wat + persoonsvorm?
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in de zin
B
Vragend maken, hij komt vooraan.
C
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
D
Wie of wat + persoonsvorm?

Slide 1 - Quiz

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik zou dat gedaan hebben.
A
zou hebben
B
Ik heb gedaan
C
zou gedaan
D
zou hebben gedaan

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Later wil ik timmerman worden.
A
Later wil ik
B
timmerman worden
C
wil worden
D
wil ik worden

Slide 4 - Quiz

het werkwoordelijk gezegde bestaat uit
A
de persoonsvorm
B
persoonsvorm plus onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin

Slide 5 - Quiz

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Is je fiets gestolen?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde? "Zoveel geld heeft hij niet."

Slide 8 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Slide 9 - Open question

Gisteren hebben
de lenige danseressen een geweldige show gegeven.
onderwerp?
A
danseressen
B
lenige danseressen
C
een geweldige show
D
de lenige danseressen

Slide 10 - Quiz

De eerste stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 11 - Quiz

Onderwerp in een zin
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
De man poetst zijn schoenen.
Wie poetst?
ond= de man

Slide 12 - Slide

Wij hebben gisteren erg gelachen.
werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Open question

Wij hebben gisteren erg gelachen.
onderwerp?
Wie hebben gelachen?

Slide 14 - Open question

Tijdens de storm is de boom omgewaaid.
werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open question

Tijdens de storm is de boom omgewaaid.
ond= wie/wat +ww. gez

Slide 16 - Open question

In de woestijn heeft hij een hut voor zijn schaapje gemaakt.
ww.gez?

Slide 17 - Open question

In de woestijn heeft hij een hut voor zijn schaapje gemaakt.
onderwerp?

Slide 18 - Open question

De | groene kat | is | over straat | gelopen.
De zinsdeelstrepen staan:
A
Goed
B
Niet goed

Slide 19 - Quiz

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet

Slide 20 - Quiz

Op de deurmat had de hond een drol gelegd.
onderwerp?

Slide 21 - Open question