jij geeft mij geld = tu me donnes de l'argent
ik geef jou geld = je
te donne de l'argent
ik geef hem/haar geld = je lui donne de l'argent
hij geeft ons geld = il nous donne de l'argent
ik geef jullie geld = je vous donne de l'argent
ik geef hun geld = je leur donne de l'argent