This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Organen en cellen
Bronnen:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a.
Slide 1 - Slide
Een orgaan is een deel van een organisme?
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quiz
Organenstelsels
Organen werken vaak samen met meerdere andere organen. Zo'n groep organen die samenwerken noem je een organenstelsel. Op de afbeelding zie je het verteringsstelsel.
verteringsstelsel
slokdarm, lever maag dunne darm dikke darm
bloedvatenstelsel
hart aorta holle ader bloedvaten
Ademhalingsstelsel
Luchtpijp, bronchie, long
Slide 3 - Slide
Organenstelsels
Bloedvatenstelsel
verteringsstelsel
ademhalingsstelsel
functie
Vervoeren van bloed door het lichaam
functie
Zorgt ervoor dat je voedsel wordt verteerd.
functie
hiermee haal je adem
Slide 4 - Slide
Zet de onderdelen van groot naar klein
1 is het grootste en 4 is het kleinste.
1
2
3
4
Organen
Organisme
cellen
orgaanstelsel
Slide 5 - Drag question
Organismen
cel
Organenstelsel
orgaan
Slide 6 - Drag question
Organen van planten zijn:
A
hart - stengel - wortel
B
maag - hart - long
C
Celkern - bladgroenkorrel - celwand
D
bloem- stengel - wortel - blad
Slide 7 - Quiz
Wat zit er aan het uiteinde van een hoofdwortel?
A
wortelstelsel
B
zijwortel
C
wortelharen
D
hoofdwortel
Slide 8 - Quiz
Organen bestaan uit cellen.
De cellen zijn de bouwstenen van je organen.
Door een microscoop kun je cellen bekijken. Ze lijken plat maar dat zijn ze in werkelijkheid niet. Er zijn verschillenden vormen, het lijken net zakjes die gevuld zijn met water.
rode bloedcel
Vorm: rond
Kan makkelijk door bloedvat
zenuwcel
Vorm: met lange uitlopers
Kan makkelijk contact maken met verschillende cellen
Soorten cellen
Botcel
Spiercel
Slide 9 - Slide
Verschillen tussen plantencellen en cellen van dieren.
Alle cellen hebben een celmembraam, een celkern en een celplasma.
Bladgroenkorrels, celwand en grote vacuolen komen alleen voor in plantencellen.
dierlijke cel
plantencel
Slide 10 - Slide
Hoe noem je een dikke vloeistof van water met opgeloste stoffen?
A
celkern
B
celmembraan
C
celplasma
Slide 11 - Quiz
Regelt de celkern alles wat er in de cel gebeurt?
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
De microscoop
Slide 13 - Slide
Het preparaat
Slide 14 - Slide
Een preparaat maken
Slide 15 - Slide
Bekijk de afbeelding.
In de afbeelding zijn vier foto's weergegeven van het maken van een preparaat.
Wat is de juiste volgorde van de foto’s?
A
2 – 1 – 4 – 3
B
3 – 4 – 1 – 2
C
4 – 3 – 2 – 1
D
4 – 1 – 2 – 3
Slide 16 - Quiz
Welk deel van een microscoop moet je niet bewegen, als je een preparaat bekijkt?
A
De grote schroef
B
De tubus
C
het diafragma
D
De revolver
Slide 17 - Quiz
Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon
D
bij een mens wel, bij een dier niet
Slide 18 - Quiz
Cellen
A
zijn in werkelijkheid platte 'dingen'
B
lijken een beetje op een zakje met wat vocht.
C
zijn groter dan organen
D
zijn helemaal lege 'dingen'
Slide 19 - Quiz
Welke is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 20 - Quiz
Een cel van een ui is een voorbeeld van een plantaardige cel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Zie afbeelding:
Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ......
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.
Slide 22 - Quiz
Een groot deel van een plantaardige cel bestaat uit vocht. Dat vocht zit in een blaasje, hoe noem je dit?
A
Bladgroenkorrels
B
Vacuole
C
Celwand
Slide 23 - Quiz
1 en 2 zijn plantaardige cellen. Waar vindt fotosynthese plaats?
1
2
A
1 In de celkern daar maakt het zijn eigen voedsel
B
2 In bladgroenkorrels, daar maakt het zijn eigen voedsel
Slide 24 - Quiz
In een cel ontstaan er twee kernen. Hoe noem je dit?
A
celdeling
B
kerndeling
Slide 25 - Quiz
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
celplasma
C
celmembraan
D
celwand
Slide 26 - Quiz
Torso
Organen leren met de torso
Slide 27 - Slide
TORSO
Slide 28 - Slide
nummer 2?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 29 - Quiz
nummer 5?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 30 - Quiz
nummer 10?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 31 - Quiz
nummer 6?
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag
Slide 32 - Quiz
De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 33 - Quiz
De huid is een voorbeeld van:
A
een orgaan
B
een cel
C
een organisme
D
een organenstelsel
Slide 34 - Quiz
Het hart is:
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme
Slide 35 - Quiz
Als je een microscoop wil tillen, waar pak je de microscoop?