H1 - Betrekkelijk voornaamwoord

Leerdoelen 4.8
Je kunt:

- betrekkelijke voornaamwoorden en hun antecedent herkennen en toepassen bij de opdrachten.

- betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent herkennen en toepassen bij de opdrachten. 



1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leerdoelen 4.8
Je kunt:

- betrekkelijke voornaamwoorden en hun antecedent herkennen en toepassen bij de opdrachten.

- betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent herkennen en toepassen bij de opdrachten. 



Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden) dat eerder in de zin genoemd is. 

Dat groepje woorden (of woord) noemen we het antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijke voornaamwoorden
* Die 
  • Dat
  • Wie
  • Wat
  • Waar
  • (Welke)
  • (Hetgeen) 

Slide 3 - Slide

Let op! Die, dat wat en wie kunnen ook als het vragend voornaamwoord, het voegwoord of aanwijzend voornaamwoord in een zin staan. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden
  1. De jassen die verkocht worden, zijn als nieuw.
  2. Er werd vuurwerk afgestoken voor het voetbalelftal dat had gewonnen. 

  3. De docent aan wie ik iets vroeg, is pauze houden. 
  4. Ik had de stof goed geleerd, wat een verstandige actie was. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ingesloten antecedent
Filmpje Talent

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ingesloten antecedent
Het antecedent wordt niet genoemd. 

Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.

Betrekkelijk voornaamwoord kun je vervangen door
'degene die' of 'dat wat'. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Wie zijn toets af heeft, mag een boek gaan lezen.

Wat ik jou heb verteld, mag je niet doorvertellen. 

(Degene die, dat wat > uitvouwen)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Denken - delen - uitwisselen
  1. Bedenk zelf twee zinnen: eentje met een betrekkelijke voornaamwoord en eentje met een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
    Schrijf de zinnen op in je schrift
  2. Deel jouw zinnen met je buurman/buurvrouw, verbeter elkaars zinnen en bespreek samen welke zin jullie het mooiste vinden. 
  3. Uitwisselen: een van jullie deelt jullie zin via LessonUp.
timer
5:00

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welke zin vinden jullie het mooiste/beste?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Huiswerk
. Maak opdracht 4, 6, 9, 10 ,12 van 4.8

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat wil je volgende les nog behandelen?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions