This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen:
wat in de 19e eeuw veranderde in het leven van mensen
hoe en waardoor de productie toenam
wat vanaf 1870 veranderde in de industrie
wat veranderde in de samenleving
KA: de industriële revolutie en de opkomst van emancipatiebewegingen
Slide 2 - Slide
Gebruik de afbeelding hiernaast en de negen begrippen (A-I). Kies de begrippen die passen bij de afbeelding en schrijf over elk begrip een uitleg waarom deze erbij past. A bourgeoisie, B industrialisatie, C industrie D industrieel kapitalisme, E industriële revolutie F industriële samenleving, G moderne tijd, H sector I tijd van burgers en stoommachines
Slide 3 - Open question
timer
3:00
Slide 4 - Slide
Noem drie manieren van vervoer voor 1800.
Slide 5 - Open question
timer
4:00
Slide 6 - Slide
Groot-Brittannië werd omstreeks 1850 ‘de werkplaats van de wereld’ genoemd, omdat het .. zoals .. en .. exporteerde naar de hele wereld.
Slide 7 - Open question
Zet in de juiste tijdsvolgorde
Er kwamen fabrieken waar machines werden aangedreven door stoommachines.
Groot-Brittannie ging veel industrieproducten exporteren over de hele wereld.
In andere Westerse landen en Japan begon vanaf 1850 ook de industrialisatie (uitbreiding van de Industrie)
In de industrie werd sneller en steeds meer geproduceerd.
Slide 8 - Drag question
Maak nu de geplande opdrachten.
Slide 9 - Slide
timer
1:00
Slide 10 - Slide
Welke zinnen zijn juist/onjuist?
Juist
Onjuist
A Er ontstonden nieuwe soorten industrie, zoals de textielindustrie.
B Fabrieken gebruiken aardolie als energiebron en gingen nu ook steenkool gebruiken.
C In de fabrieken werden veel nieuwe producten uitgevonden en gemaakt, zoals plastic.
D In korte tijd ontstonden veel meer fabrieken.
Slide 11 - Drag question
timer
2:00
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
1 De tijd van .....1... en stoommachines was het tijdvak dat duurde van ..2.. tot ....3.... 2 Steeds minder mensen werkten toen in de ...4.... sector. 3 Van de groeiende ....5... in de industriële samenleving woonde ...6.. dan de helft in snel groeiende ...7... 4 Veel mensen werkten in de ...8.. sector en de ....9.... sector. 5 De ...10.. (hoge burgerij) was een groep van ...11.. burgers die veel invloed kreeg in de ...12... 6 In het industrieel ...13.. kregen de ...14... in de industrie de ...15.... 7 De relatie tussen ...16.. en ...17.. werd onpersoonlijk.
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Slide
Maak nu de geplande opdrachten.
Slide 16 - Slide
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 17 - Open question
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.