Vraagwoorden 2_wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe

Vraagwoorden
de 5 W's
+
hoe
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Vraagwoorden
de 5 W's
+
hoe

Slide 1 - Slide

de 5 W's
In les 1:

wie?
wat?
waar?
wanneer?

Slide 2 - Slide

Wie?
mens

Slide 3 - Slide

Wat?
ding

Slide 4 - Slide

Waar?
plaats

Slide 5 - Slide

Wanneer?
tijd

Slide 6 - Slide

Kies het passende antwoord.
Let goed op het vraagwoord.

wie           wat          waar          wanneer

Slide 7 - Slide

Wanneer ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
In de klas.
D
In Leiden.

Slide 8 - Quiz

Met wie ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
In de klas.
D
In Leiden.

Slide 9 - Quiz

Waar ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
Kleding.
D
In Leiden.

Slide 10 - Quiz

Wat wil je kopen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
Kleding.
D
In Leiden.

Slide 11 - Quiz

De 5 W's


wie?
wat?
waar?
wanneer?



nr. 5:
waarom?

Slide 12 - Slide

Waarom?

reden

Slide 13 - Slide

Waarom?
                             
                             Waarom ga je naar huis?

                              Omdat ik ziek ben.

Slide 14 - Slide

Waarom?
                             
                             Waarom wil zij geen cola ?

                              Omdat zij het niet lekker vindt.

Slide 15 - Slide

                              De vijf W's



wie?
wat?
waar?
wanneer?
waarom?
en:



hoe?

Slide 16 - Slide

Hoe?
Hoe?

Hoeveel? 1, 2, 3, ...

Slide 17 - Slide

Hoe?
Hoe ga jij naar school?
Ik ga met de fiets.

Hoeveel huisdieren heb jij?
Ik heb twee huisdieren.

Slide 18 - Slide

Hoe + ...
Hoe groot?
Hoe klein?
Hoe ver?
Hoe lang?
Hoe sterk?
Hoe rijk?
enz.

Slide 19 - Slide

Hoe?
Hoe lang ben jij?
Ik ben 1.67 m lang.

Hoe ver woon jij van school?
Ik woon 3 km van school.

Slide 20 - Slide

Kies het goede vraagwoord.
Let goed op het antwoord.

wie           wat          waar          wanneer        waarom       hoe

Slide 21 - Slide

... eet jij?
Ik eet een banaan.
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 22 - Quiz

... is de afspraak?
Morgen om 10 uur.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
wanneer

Slide 23 - Quiz

... is de afspraak?
Op school.
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 24 - Quiz

Met ... is de afspraak?
Met de schoolarts.
A
wat
B
wanneer
C
wie
D
hoe

Slide 25 - Quiz

... zie je op straat?
Mijn buurvrouw.
A
wie
B
wat
C
waar
D
waarom

Slide 26 - Quiz

... ga je naar huis?
Omdat ik ziek ben.
A
wie
B
wat
C
waar
D
waarom

Slide 27 - Quiz

... zie je op straat?
Een auto en een bus.
A
wat
B
waar
C
hoe
D
waarom

Slide 28 - Quiz

... zwaar is de koffer?
Hij weegt 15 kilo.
A
hoe
B
wat
C
waar
D
waarom

Slide 29 - Quiz

... ben je boos?
Omdat ik de wedstrijd verloren heb.
A
waarom
B
wat
C
waar
D
wie

Slide 30 - Quiz

... is de hond?
Hij is in het park.
A
wat
B
wanneer
C
waar
D
hoe

Slide 31 - Quiz

... is de hond?
Hij is vrolijk en lief.
A
hoe
B
wanneer
C
waar
D
wat

Slide 32 - Quiz

... ga je naartoe?
Naar Amsterdam.
A
wie
B
wanneer
C
waar
D
hoe

Slide 33 - Quiz

Op ... wacht je?
Op mijn vriend.
A
wat
B
waar
C
wanneer
D
wie

Slide 34 - Quiz

... bloemen heb je?
Ik heb 10 bloemen.
A
hoeveel
B
hoe
C
wanneer
D
wie

Slide 35 - Quiz

... lang duurt de reis naar Rotterdam?
Ongeveer een uur.
A
hoeveel
B
hoe
C
wanneer
D
wie

Slide 36 - Quiz