Herhaling cursus 7

Welkom 1BKT1
Ga zitten volgens de plattegrond. 
 
Log alvast in op LessonUp.
Gebruik je eigen naam.

* We beginnen zodra de timer is gestopt.



timer
3:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom 1BKT1
Ga zitten volgens de plattegrond. 
 
Log alvast in op LessonUp.
Gebruik je eigen naam.

* We beginnen zodra de timer is gestopt.



timer
3:00

Slide 1 - Slide

1. Paragraaf 8 t/m 12 van werkwoordspelling herhalen.

2. Vragen over de toets van aankomende vrijdag.

3. Welke paragraaf moet je nog extra oefenen?
  
4. Gezamenlijk afronden.
In deze les gaan we

Slide 2 - Slide

De lesdoelen
  • Je hebt de onderwerpen van paragraaf 8 t/m 12 herhaald.
  • Je hebt vragen kunnen stellen voor het SO.

Slide 3 - Slide

6.2

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
- Bij de spelling van de pv in tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.
Ik loop, ik wandel, ik ga, ik kijk.
- Bij een hij of zij (enkelvoud), komt er een -t achter de ik-vorm.
Hij loopt, zij wandelt, hij gaat, zij kijkt.
- Als het om een meervoud gaat, schrijf je de wij-vorm.
Wij lopen, wij wandelen, wij gaan, wij kijken.
Cursus 7, paragraaf 8
tegenwoordige tijd

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
Kijk dus altijd goed in welke tijd de zin staat en wie het werkwoord uitvoert.
Cursus 7, paragraaf 8
tegenwoordige tijd

Slide 6 - Slide

Wij ... (steppen, t.t.) ontzettend vaak in de zomervakantie.
A
stepden
B
steppen
C
stepten
D
stepen

Slide 7 - Quiz

In het weekend ... (besteden, t.t.) mijn oom veel geld in de kroeg.
A
besteden
B
besteed
C
besteedt
D
besteet

Slide 8 - Quiz

De kat van mijn neefje zijn buurman ... (spenderen, t.t.) veel tijd met andere katten uit de buurt.
A
spendeerd
B
spendeert
C
spendeerdt
D
spendeerde

Slide 9 - Quiz

Maak zelf een zin waarin het werkwoord 'landen' de pvtt is.
Kies uit de ik-vorm, hij/zij-vorm of wij-vorm.

Slide 10 - Open question

Werkwoorden
In het Nederlands bestaan sterke en zwakke werkwoorden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten werkwoorden.
Cursus 7, paragraaf 9

Slide 11 - Slide

Sterke werkwoorden
Zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
lopen - liepen
zoeken - zochten
gaan - gingen
Zwakke werkwoorden zijn niet sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
hopen - hoopten
maken - maakten
bestellen - bestelden


Slide 12 - Slide

Wandelt verandert in de verleden tijd naar 'wandelde'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 13 - Quiz

Wrijven verandert in de verleden tijd naar 'wreven'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met een sterk werkwoord
en een zin met een zwak werkwoord erin.
Je maakt dus twee verschillende zinnen.

Slide 15 - Open question

De persoonsvorm in verleden tijd
Van zwakke werkwoorden

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Persoonsvorm
De verlengproef: Door een woord langer te maken, kun je soms horen of het woord op een -d of een -t eindigt. Wandelen -> wandelden. Twijfel je na het uitvoeren van de verlengproef nog steeds? Gebruik dan 't kofschip om te bepalen of je een -d of een -t schrijft. 
Cursus 7, paragraaf 10
verleden tijd van zwakke werkwoorden
Hoe weet je nu of je een -d of een -t schrijft?

Slide 18 - Slide

Persoonsvorm
't ex kofschip:
Cursus 7, paragraaf 10
verleden tijd van zwakke werkwoorden
Hoe weet je nu of je een -d of een -t schrijft?

Slide 19 - Slide

Mijn broertje ... (besteden, v.t.)
vorig jaar te veel tijd aan gamen.

Slide 20 - Open question

Dat groepje jongens ... (melden, v.t.) zich
vorige week tegelijk ziek.

Slide 21 - Open question

Tijdens de ijstijd ... (leven, v.t.) er veel mammoeten in Nederland.

Gebruik de verlengproef of 't ex kofschip om achter de juiste spelling te komen. Geef aan welke manier je hebt gebruikt.

Slide 22 - Open question

De persoonsvorm in verleden tijd
Van sterke werkwoorden

Slide 23 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Om een persoonsvorm in de verleden tijd moet je eerst weten of het werkwoord sterk of zwak is. 

Vervolgens kun je er op drie manieren achterkomen hoe je de persoonsvorm moet spellen.


Stappenplan

Slide 24 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Lopen -> liepen, blaas -> blies.



Rijden -> reden, hebben -> hadden.


Ik bond, want wij/jullie/zij bonden.
Hij beet, want wij/jullie/zij beten.
1. Schrijf het werkwoord zo kort mogelijk.
2. Schrijf alleen dubbele letters als dat nodig is voor de uitspraak.
3. De verlengproef

Slide 25 - Slide

Mijn hond ... naar huis via de Voorstraat.

(lopen, v.t.)
A
loopte, sterk werkwoord
B
loopte, zwak werkwoord
C
liep, sterk werkwoord
D
liep, zwak werkwoord

Slide 26 - Quiz

De zon ... de hele dag door het raam van mijn woonkamer.

(schijnen, v.t.)
A
schijnde, sterk werkwoord
B
scheen, sterk werkwoord
C
schijnde, zwak werkwoord
D
scheen, zwak werkwoord

Slide 27 - Quiz

Er zijn drie manieren om erachter te komen hoe je een persoonsvorm verleden tijd van een sterk werkwoord moet spellen. Noem twee van deze manieren.

Slide 28 - Open question

Onregelmatige
Deze vijf werkwoorden hebben afwijkende spellingregels. Het is dus belangrijk om het rijtje en de verschillende vormen van deze vormen uit je hoofd te leren (blz. 240). 
Cursus 7, paragraaf 12
(afwijkende) werkwoorden
zijn, hebben, willen, kunnen, zullen

Slide 29 - Slide

Muntstukken en briefgeld ... de komende jaren verdwijnen.

(vul de juiste vorm van 'zullen' in)
A
zal
B
zouden
C
zult
D
zullen

Slide 30 - Quiz

Henriëtte ... vroeger heel graag austronaut worden.

(vul de juiste vorm van 'willen' in)
A
wil
B
wilde
C
wou
D
wilt

Slide 31 - Quiz

Instagram ... momenteel ongeveer 1,074 miljard gebruikers.

(vul de juiste vorm van 'hebben' in)
A
heeft
B
had
C
hadden
D
hebt

Slide 32 - Quiz

Wat?
Maak de oefentoets op papier.
Hoe?
Eerste 30 minuten zelfstandig en in stilte.
Laatste 10 minuten (evt) overleggen in tweetallen.
Hulp
Ik loop na tien minuten een rondje om vragen te beantwoorden.
Tijd
40 minuten
Klaar?
Nakijken. 
Maak online de oefentoets of lees 
de groene blokken theorie door.
Aan de slag
timer
30:00

Slide 33 - Slide

De lesdoelen
  • Je hebt de onderwerpen van paragraaf 8 t/m 12 herhaald.
  • Je hebt vragen kunnen stellen voor het SO.

Slide 34 - Slide