Kies in de volgende dia's of het bn. voor of achter het zn. moet staan.
Slide 13 - Slide
J'ai oublié ma ___ soeur ___ . (petite)
A
voor
B
achter
Slide 14 - Quiz
Vous prenez un ___ vin ___ , madame? (blanc)
A
voor
B
achter
Slide 15 - Quiz
Alexandra, j'adore ton ___ vélo ___ ! (nouveau)
A
voor
B
achter
Slide 16 - Quiz
Qui a vu ce ___ film ___ , hier soir. (romantique)
A
voor
B
achter
Slide 17 - Quiz
Tu prends vraiment les ___ gants ___ ?(verts)
A
voor
B
achter
Slide 18 - Quiz
Oefenen!
Zet in de volgende dia's het bn. op de juiste plaats én in de goede vorm. Neem de hele zin over.
De zn. komen uit de dialoge en texte 1 van étape 5. Als je niet weet of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kan je het in de woordenlijst op blz. 118/119 opzoeken.
Slide 19 - Slide
Je connais les ___ peintres ___ . (grand)
Slide 20 - Open question
Anna a acheté une ___ caricature ___ à Montmartre. (joli)
Slide 21 - Open question
J'aime les ___ bâtiments ___ . (moderne)
Slide 22 - Open question
Il y a des ___ quartiers ___ . (vieux)
Slide 23 - Open question
Tu connais la ___ tour ___ ? (petit)
Slide 24 - Open question
Vat samen wat je deze les hebt geleerd.
Slide 25 - Open question
Noem 1 ding dat je niet goed begrepen hebt van deze les.