Révision présent + passé composé ww -er

§10.1
Extra oefenen met de présent en de passé composé van de regelmatige werkwoorden die eindigen op -er
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

§10.1
Extra oefenen met de présent en de passé composé van de regelmatige werkwoorden die eindigen op -er

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan de werkwoorden op -re in de tegenwoordige tijd (présent ) en in de voltooide tijd (passé composé) vervoegen. Dit heb ik nodig om goede zinnen te kunnen maken in het Frans.


Slide 2 - Slide

 Stap 1
Bepaal het hele werkwoord.
Deze herken je aan -er aan het eind van het woord


Chercher, travailler, aimer, parler, donner


Slide 3 - Slide

Regelmatig werkwoord:  danser
Stap 1= ...?
Stap 2=...?

Slide 4 - Slide

Stap 2
Chercher, travailler, aimer, parler, donner
2 stappen :
Stap 1 = 'er' van het werkwoord afhalen (de stam blijft over)
Stap 2 = iets toevoegen (kijk naar de persoon/om wie het gaat)

Slide 5 - Slide

Stap 2  6 uitgangen
ik
je
-e
jij
tu
-es
hij/zij/men
il/elle/on
-e
wij 
nous
-ons
jullie/u
vous
-ez
zij
ils/elles
-ent

Slide 6 - Slide

Handig!
Als je er een kunt vervoegen, kan je alle andere regelmatige werkwoorden op -er ook vervoegen.

Slide 7 - Slide

je - parler français

présent
A
je parle français
B
j'ai parlé français
C
je parles français
D
je parler français

Slide 8 - Quiz

nous - chanter

présent
A
nous avons chanter
B
nous chanter
C
nous sommes chanter
D
nous chantons

Slide 9 - Quiz

ils - donner

présent
A
ils donnont
B
ils donnent
C
ils donnes
D
ils ont donné

Slide 10 - Quiz

Herhaling: passé composé 
Wat is de passé composé? 

Slide 11 - Slide

Hoe maak je passé composé?
Regel voor passé composé
Hoe maak je passé composé?

Slide 12 - Open question

Herhaling: passé composé 
Welke werkwoorden moet je uit je hoofd kennen om de passé composé te maken?

Slide 13 - Slide

Passé composé
Persoonlijk vnw
avoir
voltooid dlw
J' (ik)
ai
parlé
Tu (jij)
as
parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)
a
parlé
nous (wij)
avons
parlé
Vous (jullie/u)
avez
parlé
Ils/elles (zij)
ont
parlé
Ik heb gepraat
passé composé 

Slide 14 - Slide

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 15 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 16 - Quiz

nous avons donné

Betekenis:
A
wij geven
B
wij gaven
C
wij hebben gegeven
D
wij zullen geven

Slide 17 - Quiz

ils ont chanté

betekenis:
A
zij zongen
B
zij hebben gezongen
C
zij zingen
D
zij hadden zingen

Slide 18 - Quiz

nous - chanter

passé composé

Slide 19 - Open question

je - parler

passé composé

Slide 20 - Open question

tu - danser

passé composé

Slide 21 - Open question

vous - rever

passé composé

Slide 22 - Open question