What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
20-3 Herhaling Grammatica Unit 3 T2
Herhaling Grammatica Unit 3
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1,2
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling Grammatica Unit 3
Slide 1 - Slide
Aan het einde van deze les:
Weet je wat de verschillende hoeveelheden te benoemen
Het verschil in gebruik uitleggen en toepassen.
Weet je weer wat de woordvolgorde is in Engelse zinnen en hoe je die toepast
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Betekenis
Much
,
many
&
a lot of
betekenen allemaal
veel
in het Nederlands.
Je gebruikt ze alleen niet allemaal hetzelfde. Kijk naar de volgende voorbeelden en probeer het verschil tussen
much
&
many
te raden!
Slide 4 - Slide
Voorbeelden
many friends
much water
many chairs
much time
many superheroes
much money
Slide 5 - Slide
Uitleg much & many
Je gebruikt
many
als het woord dat erna komt
telbaar
is
.
He hasn't got
...........
friends. ->
many
friends
Do we have ......... videogames? ->
many
videogames
Tip: Je kunt meervoud herkennen aan de letter -s achter een woord.
Slide 6 - Slide
Uitleg much & many
Je gebruikt
much
als het woord dat erna komt
ontelbaar
is
.
Do you have ............ work? ->
much work
We haven't got ........... money. ->
much
Kan je het woord water tellen?
Slide 7 - Slide
A lot of
A lot of
betekent
veel
, net als bij
many
&
much
.
A lot of
gebruik je bij
bevestigende
(+) zinnen.
Much
/
many
gebruik je bij
vragende
(?)/
ontkennende
(-) zinnen.
Slide 8 - Slide
Voorbeelden
I have
a lot of
friends. (+)
She has not got
many
friends. (-)
Do we have
much
homework? (?)
The school has
a lot of
pupils. (+)
Our village has not got
much
snow. (-)
Does the cat have
many
kittens? (?)
Slide 9 - Slide
Let's practise!
Ezelsbruggetje!
Weet je niet zeker of een woord telbaar of ontelbaar is? Kijk dan of je er 'two' voor kunt zetten. Je zegt namelijk nooit two waters of two moneys.
Slide 10 - Slide
There are too ___ students in this class.
A
much
B
many
Slide 11 - Quiz
Wat betekent 'a few'?
Slide 12 - Open question
Wanneer gebruik je 'few'?
Bij woorden die ___ zijn.
A
enkelvoud/ontelbaar
B
meervoud
Slide 13 - Quiz
a little betekent:
A
weinig
B
wat
C
een beetje
D
een paar
Slide 14 - Quiz
(a) little gebruik je bij
A
telbare én ontelbare woorden
B
telbare woorden
C
ontelbare woorden
Slide 15 - Quiz
a few
A
veel
B
groot
C
klein
D
een paar
Slide 16 - Quiz
I have got ... money .
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 17 - Quiz
The dogs aren't ... fun.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 18 - Quiz
How ... juice is left in the fridge?
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 19 - Quiz
Are there ... ghosts in that creepy building?
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 20 - Quiz
They haven't got ... paint left in the store
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 21 - Quiz
My brother has got ... problems with my dad.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 22 - Quiz
Could I have ___ (een beetje)
milk in my coffee, please?
Slide 23 - Open question
Welk woord hoort waarbij? Sleep het woord naar het juiste witte vlak.
MANY
MUCH
pocketmoney
tables
witches
buses
fun
light
fans
Slide 24 - Drag question
Samenvatting
'
Much
', '
many
' & '
a lot of
' betekenen allemaal '
veel
'.
Enkelvoud / ontelbaar
Meervoud / telbaar
Bevestigende zinnen
We have
a lot of
money.
They have
a lot of
friends.
Ontkennende zinnen
We don't have
much
money.
They don't have
many
friends.
Vragende zinnen
Do we have
much
money?
Do they have
many
friends?
Slide 25 - Slide
Woordvolgorde
Slide 26 - Slide
Wat is ook alweer de juiste woordvolgorde in een Engelse zin?
Wie
doet
wat
Waar
wanneer
Slide 27 - Drag question
Tijd (wanneer) kan ook aan het
begin
van de zin:
voor extra nadruk.
Slide 28 - Slide
Voorbeeld
Keith
watches
television
in his room
at bedtime.
Wie
-
doet
-
wat
-
waar
- wanneer.
Slide 29 - Slide
Shall we meet at 4pm on Monday?
Slide 30 - Slide
wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training
every Sunday
their son
Slide 31 - Drag question
Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?
Slide 32 - Quiz
Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend
Slide 33 - Quiz
Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 34 - Quiz
Choose the sentence with the correct word order.
A
Who gives never a straight answer?
B
Who gives a straight answer never?
C
Who never gives a straight answer?
D
Who gives a straight never answer?
Slide 35 - Quiz
Questions, questions, questions???
Slide 36 - Slide
More lessons like this
GT2 theme 2 word order and many much etc
May 2022
- Lesson with
45 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Much, many & a lot of
February 2024
- Lesson with
20 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1,2
Much, many & a lot of
February 2024
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1,2
Vmbo 1 unit 5.2 much, many & a lot of
March 2024
- Lesson with
30 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1
unit 3 lesson 4 2kb2
December 2020
- Lesson with
27 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Much, many & a lot of
December 2021
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2
Much, many & a lot of
November 2022
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1
10-12 Much, many & a lot of
September 2024
- Lesson with
26 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 1