sova emoties
Als iemand dezelfde houding aanneemt als zijn gesprekspartner...
A
vindt de ander dat na-apen meestal erg irritant
B
duidt dit vaak op overeenstemming
C
weet hij zichzelf geen goede houding te geven
D
komt dat wat stijfjes over
1 / 10
Items in this lesson
Als iemand dezelfde houding aanneemt als zijn gesprekspartner...
A
vindt de ander dat na-apen meestal erg irritant
B
duidt dit vaak op overeenstemming
C
weet hij zichzelf geen goede houding te geven
D
komt dat wat stijfjes over
Slide 1 - Quiz
Als je collega tijdens een vergadering zijn armen kruist ...
A
heeft hij het koud
B
is hij het niet eens met wat wordt gezegd
C
luistert hij aandachtig
D
antwoord a, b, of c zijn allemaal mogelijk
Slide 2 - Quiz
Als een jongen en een meisje hand in hand lopen...
A
is haar hand meestal de voorste
B
is zijn hand meestal de voorst
C
verschilt het telkens wie zijn hand voor heeft
D
is er geen voorste of achterste hand
Slide 3 - Quiz
Iemand die zijwaarts blikt als hij nadenkt...
A
herinnert zich een bepaald gevoel
B
heeft een bepaald beeld in gedachten
C
herinnert zich een geur of smaak van vroeger
D
overdenkt wat hij gehoord heeft
Slide 4 - Quiz
De eerste glimlach van een baby...
A
is reflexmatig gedrag
B
geeft blijk van blijdschap
C
ontstaat door nabootsen van ouderen
D
duidt op herkenning
Slide 5 - Quiz
De meeste gesprekken vinden plaats in...
A
de intieme zone
B
de persoonlijke zone
C
de sociale zone
D
de publieke zone
Slide 6 - Quiz
Bij een gelijkwaardige handdruk:
A
heb je je hand boven die van de ander
B
heb je je hand onder die van de ander
C
is je hand in verticale positie
D
groet je met twee handen
Slide 7 - Quiz
Optrekken van de wenkbrauwen kan duiden op:
A
herkenning of verbazing
B
verdriet
C
boosheid
D
afkeer
Slide 8 - Quiz
Tijdens een gesprek vertelt lichaamstaal vooral iets over
A
de intelligentie van de sprekers
B
de inhoud van de boodschap
C
de onderlinge relatie van de gesprekspartners
D
de gezondheid van de aanwezigen
Slide 9 - Quiz
Tijdens een persoonlijk gesprek (face-to-face)
A
is lichaamstaal belangrijker dan gesproken taal
B
is gesproken taal belangrijker dan lichaamstaal
C
kun je spreken zonder lichaamstaal te gebruiken
D
vullen lichaamstaal en gesproken taal elkaar aan
