This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Meet the parents
listen and understand
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Aan het einde van deze les:
ken je de engelse woorden voor familieleden
weet je het verschil tussen neef en nicht in het Engels
Slide 2 - Slide
What are we going to do?
Filmpje
Quiz: Engelse woorden
Werkblad
Zelfstandig werken in de planner.
Slide 3 - Slide
verschil tussen neef en nicht
Verschil tussen neef en nicht in het Engels
Opgelet:
In het Engels wordt het woord nephew/niece gebruikt om de kinderen van je broer of zus te benoemen, In het Nederlands hebben we hier geen woord voor. Het Engelse woord nephew/niece is dus niet gelijk aan het woord neef/nicht in het Nederlands!
Het woord cousin in het Engels kan je dan vertalen als neef/nicht.
Slide 4 - Slide
Do you know Gordon Ramsay?
A
yes
B
no
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Video
Quiz: Hoe zeg je de volgende woorden in het Engels.
Slide 7 - Slide
Brother, Sister, mother, father
What other names for 'Family members' do you know?
Slide 8 - Mind map
Opa in het Engels
A
Granny
B
Grandad
C
Dad
D
Grandmother
Slide 9 - Quiz
Zoon van je tante =
A
Niece
B
Nephew
C
Cousin
D
Brother
Slide 10 - Quiz
Dochter van je zus
A
Niece
B
Nephew
C
Cousin
D
Brother
Slide 11 - Quiz
This is Angela. _______ mother is Rose. ________ father is Jack.
A
her, his
B
her, their
C
her, her
D
their, his
Slide 12 - Quiz
This is David. _________ son is Anton.
A
her
B
our
C
their
D
his
Slide 13 - Quiz
I'm Sam. My brother is Bill. ________ parents are Sue and David.
A
his
B
they
C
our
D
her
Slide 14 - Quiz
This is my family. _______ surname is Sanderson.
A
our
B
my
C
their
D
his
Slide 15 - Quiz
My brother and his wife are thirty. _____ son is five.
A
our
B
their
C
his
D
her
Slide 16 - Quiz
eldest
to stay with
first name
foster parents
adult/ grown-up
Slide 17 - Drag question
Zelfstandig aan het werk
Klaar met het werkblad? --> Ga verder aan de opdrachten in itslearning of oefen woordjes via studygo.com