This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Argumenteren en weerleggen
Slide 1 - Slide
4 vormen van argumenteren
Enkelvoudige argumentatie
Meervoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Je kunt onderscheid maken tussen de verschillende soorten argumenten.
Je weet wat een feitelijk en een waarderend argument is
Slide 3 - Slide
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
Slide 4 - Slide
Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
Slide 5 - Slide
Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.
Slide 6 - Slide
Bij onderschikkendeargumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
Slide 7 - Slide
Waarderende argumenten
Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Slide 8 - Slide
Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Slide 9 - Slide
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...
Slide 10 - Slide
De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 11 - Quiz
Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 12 - Quiz
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 13 - Quiz
Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
De Willem is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
Slide 15 - Quiz
Tegenargumenten en weerleggingen
Soms kan een schrijver er ook voor kiezen zelf een tegenargument in zijn tekst te zetten, om vervolgens dit tegenargument te weerleggen.
Waarom zou hij dit doen?
Slide 16 - Slide
En wat is dan het doel van de weerlegging?
A
het tegenargument bevestigen
B
het tegenargument ontkrachten
Slide 17 - Quiz
Weerlegging
A
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
B
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
C
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen