4V_week 2

1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
1. Lire: Tekst 1  'Il faut parler doucement aux animaux'

2. Lire: Tekst 2 'Riner, c'est du lourd'


Slide 2 - Slide

Toetsweek 2: Leestoets
  • Meerdere korte en langere teksten
  • Multiple choice en open vragen
  • Franse vragen en Nederlandse vragen
  • Je mag een woordenboek gebruiken
Oefenen:
Oefenteksten tijdens de les en in SOM
In je online boek: Examen U1, U2, U3






Slide 3 - Slide

1. Lire:  Tekst 1: 'Il faut parler doucement aux animaux'
1. Vertaal de vraag  (en de antwoorden)
2. Lees de bijbehorende alinea en formuleer het antwoord in je hoofd
3. Controleer welk antwoord past bij het antwoord in je hoofd
4. Markeer in de tekst de zin(nen) waar je het antwoord op baseert. 

  • Maak vraag 1 t/m 4 in stilte
  • 15 minuten 
  • Gebruik een woordenboek en schrijf de opgezochte woorden op. Vertaal de dikgedrukte woorden. 
  • Klaar? Doe hetzelfde bij Tekst 2. 

Slide 4 - Slide

1. Lire: Oefentekst 'Il faut parler doucement aux animaux'
  • Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw
  • Komen je antwoorden niet overeen? Laat aan elkaar zien waarom jij denkt dat je antwoord goed is of toch fout blijkt te zijn (vergelijk de markeringen/onderstreepte zin(nen) in de tekst). 

Klaar? Ga door met Tekst 2. 

Slide 5 - Slide

1. Lire:  Tekst 2: 'Rinder, c'est du lourd'
1. Vertaal de vraag  (en de antwoorden)
2. Lees de bijbehorende alinea en formuleer het antwoord in je hoofd
3. Controleer welk antwoord past bij het antwoord in je hoofd
4. Markeer in de tekst de zin(nen) waar je het antwoord op baseert. 
5. Vertaal de dikgedrukte woorden in de tekst. 

  • Maak vraag 1 t/m 4 in stilte
  • 15 minuten 
  • Gebruik een woordenboek en schrijf de opgezochte woorden op
  • Klaar? Ga door met vraag 5 en 6. 

Slide 6 - Slide

1. Lire: Oefentekst 'Il faut parler doucement aux animaux'
  • Vergelijk je antwoorden met je buurman/buurvrouw
  • Komen je antwoorden niet overeen? Laat aan elkaar zien waarom jij denkt dat je antwoord goed is of toch fout blijkt te zijn (vergelijk de markeringen/onderstreepte zin(nen) in de tekst). 

Klaar? Ga door met Tekst 2 (vraag 5 en 6) of Tekst 3. . 

Slide 7 - Slide

2. Au travail 
  • Maak ex.  14, 15 en 16 op blz.18
  • Bestudeer par.3 over het bijvoeglijk naamwoord in je Manuel 

Heb je nog vragen voor de toets?
Is er iets dat je morgen uitgelegd wil krijgen?

Klaar? Steek je vinger op

Slide 8 - Slide

3. Ecrire
1. Maak ex. 17 op p.20
2. Schrijf de mail op een Calandblaadje.

3. Maak gebruik van de zinnen bij ex. 16 en de voorbeeldtekstjes op p.19


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Aujourd'hui
1. Corriger la lettre

2. Examen


Slide 11 - Slide

1. Corriger l'email 
1. Kijk naar de voorbeeldzinnen op het bord. 
2. Corrigeer je brief aan de hand van de voorbeeldzinnen.
3. Lever de brief in. 

Klaar? Maak ex. 1 en 2 op p. 30-31. 

Slide 12 - Slide

2. Telwoorden
  • Tussen tiental en eenheid staat een streepje, behalve bij
    21, 31, 41, 51, 61 en 71. Dan staat er et tussen.

  • Exemple:
    vingt-deux (22)
    trente et un (31)

Slide 13 - Slide

3. Écrire

Slide 14 - Slide

3. Regarder
  • Podcast Le Balado: 'Quoi faire' op. 34
  • Samen maken ex. 1
  • Samen maken ex. 2

Slide 15 - Slide

2. Telwoorden
  • vingt / cent: -s als er geen ander telwoord achter staat: quatre-vingts (80)
    deux cents (200)
    cent quatre-vingts (180)

  • Maar: cent quatre-vingt-deux (182)

  • Mille (1000) krijgt nooit een -s

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

3. Rangtelwoorden
  • Je maakt rangtelwoorden door -ième achter het hoofdtelwoord te zetten:

    deux wordt deuxième (tweede)
    trois wordt troisième (derde)



Slide 18 - Slide

3. Rangtelwoorden
  • Uitzonderingen/aandachtspunten:

eerste = premier/première
vierde = quatrième (-e van quatre vervalt)
vijfde = cinquième (na een q altijd een u)
neuf   = neuvième
21         = vingt et unième (ook bij 31, 41, etc.)

Slide 19 - Slide

3. Breuken
  • Breuken maak je met rangtelwoorden:
    een derde = un troisième
    een vijfde= un cinquìeme

  •  uitzonderingen:
    een kwart = un quart
    een half = un demi
    een derde = un tiers

Slide 20 - Slide

3. Data
  • Dagen: lundi, mardi, mecredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche

  • Maanden: janvier, fevrier, mars, avril, mai, juin, juillet, août, septembre, octobre, novembre, décembre

  • Verder gebruik je altijd le voor de datum, gevolgd door een hoofdtelwoord:
    le 14 juin / jeudi 21 septembre 

Slide 21 - Slide

3. Data
  • Let op! De eerste dag van de maand wijkt af:
    le 1er septembre
    le premier mai

Slide 22 - Slide

4. Kloktijden
  • Il est ... heures
      Dus niet c'est gebruiken!

  • In het Frans tel je eerst de minuten op bij het uur:
       Il est huit heures et cinq (Het is 5 over acht/ 08.05)
       Il est huit heures et demi (Het is half negen/ 08.30)


  • Daarna trek je de minuten af van het volgende uur:
    Il est neuf heures moins vingt-cinq (Het is 5 over half negen/ 08.35)
    Il est neuf heures moins cinq (Het is vijf voor negen/ 08.55)
     



Slide 23 - Slide

4. Kloktijden
  • Kwart over = et quart
      Kwart voor = moins le quart
      half = et demi(e) (heures = vrouwelijk / midi+minuit = mannelijk)
     12 uur 's middags = midi
     12 uur 's nachts = minuit

  • Om onderscheid te maken tussen 's de verschillende dagdelen kun je er achter zetten:
    Il est une heures du matin.
    Il est une heures de l'après midi.
    Il est onze heures du matin.
    Il est onze heures du soir. 

 



Slide 24 - Slide

Au travail
  • Maken: ex. 24B op blz. 25

  • Maken ex. 24E op blz. 93

  • Manuel p. 45

Slide 25 - Slide

4. Au travail 
  • Maak ex. 24 B en 24 C

  • Hulp? Kijk op blz. 45 in je Manuel.

Slide 26 - Slide

Hoe zeg je in het Frans:
Het is half 8
A
Il est huit heures et demie
B
C'est sept heures et demie
C
Il est sept heures et demie
D
Il est sept heures et demi

Slide 27 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
het is kwart voor vijf
A
Il est dix-sept heures et quart
B
Il est dix-sept heures moins le quart
C
C'est dix-sept heures moins le quart
D
Il est dix-sept heures moins quart

Slide 28 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Het is half 1 's middags

Slide 29 - Open question

Schrijf volledig uit in het Frans:
15

Slide 30 - Open question

Schrijf volledig uit in het Frans:
40

Slide 31 - Open question

Schrijf volledig uit in het Frans:
98

Slide 32 - Open question

Schrijf volledig uit in het Frans:
305

Slide 33 - Open question

Schrijf volledig uit in het Frans:
900

Slide 34 - Open question

Hoe zeg je in het Frans:
Het is vrijdag 29 september 2023, 14:15 uur. Schrijf alle getallen uit!

Slide 35 - Open question

Exercice: C'est la fête!

Slide 36 - Slide

Exercice: C'est la fête!
Groupes de 3 personnes, 6 fêtes
Maak de opdracht + in het Frans een overzichtje en vertel dit zometeen aan de groep:


Nom de la fête
Date ?
Quoi ? (en néerlandais)
Où ?

Slide 37 - Slide

Au travail
Ex. 24B et C

Waar kun je hulp vinden?
Blz. 45 in Manuel of op Teams (Manuel - Getallen)

Slide 38 - Slide

Les Français et le temps
D'après vous, les français sont-il ponctuels?
"Le quart d'heure de politesse" existe-t-il aux Pays-Bas?

D'autres stérétypes/clichés?

Slide 39 - Slide

Toetsstof
Vocabulaire U1 (leer zoals boven de blokjes aangegeven) op blz. 102-104
Zinnen U1 (Staan bij écrire en parler N-F)
Grammaire I, II, III (bijvoeglijk naamwoord, werkwoorden avoir/etre/faire/aller/regelmatig op -er in 5 tijden, telwoorden/kloktijden/data)

Slide 40 - Slide

Volgende week donderdag (28/9)

Formatieve toets U1: grammaire I, II, III + voca t/m écrire

Leerwerk bijhouden
Teams

Slide 41 - Slide