14. Les 11-10-2021


1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lesson Plan
  • pronunciation -ture
  • Recap Object Pronouns
  • Stones 3 
  • Grammar 3 - Interrogative Pronouns
  • Self Study

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Object pronouns
- Staat na het belangrijkste werkwoord in de zin
- Óf staat na een voorzetsel (to, with)

- Je vraagt jezelf af: (wie/wat + werkwoorden + onderwerp)?


Slide 7 - Slide

Personal pronouns: object pronouns
me
you
him
her
it
us
you 
them
  • My cat loves me.
  • It is nice to meet you.
  • She wants to talk to him.
  • People like her.
  • I like it in blue.
  • He shares his lunch with us
  • It's good to see you all.
  • You should meet them. 

Slide 8 - Slide

Subject
vertaling
Object
vertaling
Possessive
vertaling

I
Ik
Me 
mij
My
mijn
You
jij
You
jou
Your
jouw
He
hij
Him
hem
His
zijn
She
zij
Her
haar
Her
haar
It
het
It
het
Its
zijn
We 
wij
Us
ons
Our
ons
They
zij
Them
hen
Their
hun

Slide 9 - Slide

p. 65-Listening

Slide 10 - Slide

Interrogative pronouns
(vragend voornaamwoord)
blz. 70

Slide 11 - Slide

Grammar 3- page 70

Slide 12 - Slide

Interrogative pronouns
vragende voornaamwoorden
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Welke
Hoe
interrogative pronouns
  • Who
  • What
  • Where
  • When
  • Why
  • Which
  • How

Slide 13 - Slide

Interrogative pronouns
Who ate my cheese?
What is cheese?
Where is the cheese?
When did you buy this cheese?
Why did you eat my cheese?
How did you find the cheese?
Which cheese do you prefer?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

self study
  • ex. 49b-50a-50c (p. 66) 
  • ex. 57b-57c-58 (p. 70)
  • DONE ? 

  • Huiswerk : SlimStampen 
                    Grammar 3a-3b
               Stone 3a-3b
timer
10:00000

Slide 16 - Slide

Writing & Grammar 54 - page 68 

Slide 17 - Slide

Writing & Grammar 57b - page 70

Slide 18 - Slide

Writing & Grammar 58- page 71

Slide 19 - Slide

Exercises: Stone 2 & 3


Translate the following sentences: 
  1. Hoe spel je jouw naam? 
  2. Waar kom je vandaan? 
  3. Ik ben 12 jaar oud. 
  4. Hij is lang en heeft bruine ogen
  5. Hoe ziet jouw leraar er uit?




timer
7:00

Slide 20 - Slide

  1. Hoe spel je jouw naam? 
  2. How do you spell your name?
  3. Waar kom je vandaan? 
  4. Where are you from?
  5. Ik ben twaalf jaar oud. 
  6. I am twelve years old. 
  7. Hij is lang en heeft bruine ogen.
  8. He is tall and has brown eyes. 
  9. Hoe ziet jouw leraar er uit?
  10. What does your teacher look like?




Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Thanks for your attention









Slide 29 - Slide