Economie 4.2 + 4.3 3B

• Economie
• MBO
• Studiejaar 1

Economie

Meneer Temmink

Vandaag

Is er werk voor jou?

Waar wil je werken?

Doe jij mee op de arbeidsmarkt?

Wat gaan we vandaag doen?

• Quiz met antwoorden van de paragraven!

Lesdoelen

• Aan het einde weet vooral ik of jullie deze onderwerpen kennen!

Wat is arbeidsmotieven?

1. Het indelen van werk
2. Redenen om te werken
3. Zorgen dat je werkt
4. De hele beroepsbevolking

Wat is geen arbeidsmotief?

1. Geld verdienen
2. Regelmaat aan je leven
3. Doen waar je zelf zin in hebt
4. Iets nieuws leren

Wat is geen productiesector?

1. Zakelijke sector
2. Agrarische sector
3. Industriële sector
4. Dienstverlenende sector

Wie zit niet bij de dienstverlenende sector?

1. Winkels
2. Banken
3. Bakkerij
4. Overheid

Mijnbouw

Industriële sector

Agrarische sector

Dienstverlenende sector

Ambachten

Banken

Wat is arbeidsverdeling?

1. Het werk verdelen in verschillende banen
2. Redenen om te werken
3. Zorgen dat je werkt
4. De hele beroepsbevolking

Hoe kan arbeidsverdeling voor een hogere productie zorgen?

1. Mensen doen afwisselend werk
2. Mensen doen hun werk met plezier
3. Mensen doen vooral uitvoerend werk
4. Mensen doen waar ze goed in zijn

Arbeidsverdeling kan nadelen hebben. Wat is een nadeel?

1. Je werk kan saai worden
2. Je nettoloon is lager.
3. Je hebt afwisselend werk
4. Je moet harder werken

Wat is uitvoerend werk?

1. Bedrijfsleider
2. Directeur
3. Docent
4. Meewerkend voorman

Voor geschoold werk heb je ... een beroepsopleiding nodig?

1. Wel
2. Niet

Welke zin is juist

1. Als je van het mbo komt kun je geschoold werk doen
2. Als je wilt werken, dan heb je een beroepsopleiding nodig
3. Zonder beroepsopleiding kun je geen baan krijgen
4. Ongeschoold werk verdient meer dan ongeschoold werk

Wat is geschoold werk?

1. Schoonmaker
2. Bouwvakker
3. Vakkenvuller
4. Kok

De arbeidsmarkt is het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid

1. Juist
2. Onjuist

Werkgevers zorgen samen voor alle vraag naar arbeid

1. Juist
2. Onjuist

Het aanbod van arbeid bestaat uit alle mensen met een baan

1. Juist
2. Onjuist

Deze afbeelding is

1. Vraag naar arbeid
2. Aanbod van arbeid

Welke bewering is juist?

1. Als het slecht gaat met de economie neemt de werkgelegenheid toe
2. Als mensen meer producten kopen, groeit de werkgelegenheid
3. Het aanbod van arbeid bepaalt hoeveel werkgelegenheid er is
4. Als de koopkracht stijgt, daalt de werkgelegenheid

Wanneer hoor je niet bij de beroepsbevolking

1. Wanneer je ouder dan 15 bent
2. Wanneer je werkt
3. Wanneer je werk zoekt
4. Wanneer je op school zit

Waardoor kan de beroepsbevolking groeien?

1. Wanneer studenten zijn afgestudeerd
2. Wanneer je immigratie hebt
3. Wanneer je met pensioen gaat
4. Wanneer de pensioenleeftijd omhoog gaat

Hoeveel is de beroepsbevolking?

1. 9,2 miljoen
2. 8,9 miljoen
3. 4,5 miljoen
4. 9,2 / 8,9 =

Hoeveel procent van de beroepsbevolking werkt voltijds?

1. 8,9 / 9,2 * 100 =
2. 4,4 / 9,2 * 100 = 51,1
3. 4,5 / 9,2 *100 = 48,9
4. 349.000 / 9.200.000 *100 = 3,8

Hoeveel procent van de beroepsbevolking is werkloos?

1. 8,9 / 9,2 * 100 =
2. 4,4 / 9,2 * 100 = 51,1
3. 4,5 / 9,2 *100 = 48,9
4. 349.000 / 9.200.000 *100 = 3,8

Wie werkt wit?

1. Vrijwilligerswerk
2. Je helpt je ouders bij het huishouden
3. Je betaalt belasting en sociale premies over je inkomen
4. Je betaalt geen belasting over je inkomen

Waarom zou je zwart werken?

1. Meer geld verdienen
2. Minder belasting betalen
3. Meer zekerheid als je werkloos raakt
4. Niet strafbaar

Einde

Volgende week korte herhaling en 4.4

Lees nu nog de stof door!