This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Examentraining
Oefenen met antwoorden formuleren
Slide 1 - Slide
Leg uit vragen beantwoorden
Bij de gesloten vragen is al opgemerkt dat er na een gesloten vraag vaak van je wordt verwacht dat je je antwoord kunt uitleggen. Er wordt dus gevraagd naar argumenten die jou antwoord ondersteunen. Soms kan het zelfs zo zijn dat zowel 'ja' als 'nee' waar zijn, zolang je het maar op de juiste manier beargumenteert.
Voor het ondersteunen van je antwoord door middel van argumenten heb je niet alleen feitenkennis nodig, maar moet je ook aan de slag gaan met die feitenkennis. Waarom ondersteunt jouw argument jouw antwoord, wat heeft het één met het ander te maken.
Slide 2 - Slide
Stap 1: Staan er begrippen in de vraag die je moet uitleggen voor je antwoord? Leg deze begrippen uit. Soms is dit niet altijd nodig voor het antwoord op je vraag (je hoeft het dus niet altijd in je antwoord te verwerken), maar kan het voor jezelf als verheldering werken.
Slide 3 - Slide
Stap 2: Welke feitenkennis hoort bij deze vraag? Bedenk, voordat je een antwoord formuleert, welke feitenkennis bij deze vraag hoort.
Slide 4 - Slide
Stap 3: Welke onderdelen van de feitenkennis die bij deze vraag horen ondersteunen jou antwoord? Schrijf deze feitenkennis op. Let hierbij op dat je signaalwoorden gebruikt: Ja, want... (feit 1). Bovendien... (feit 2), etc.
Slide 5 - Slide
Stap 4: Check of je genoeg argumenten hebt gebruikt. Vaak staat er bij het 'leg uit' dat je minimaal 3 (of een andere hoeveelheid) argumenten moet gebruiken.
Slide 6 - Slide
Stap 5: Is alles in orde? Sluit je antwoord dan af met een concluderende opmerking waarmee je onderstreept dat je antwoord klopt. Gebruik hierbij ook weer een signaalwoord: Dus aan de hand van deze argumenten/feiten kan je zien dat...
Slide 7 - Slide
Treedt als gevolg van deze impulsen een reflex op of een bewuste beweging?
Leg uit waaraan je dat kunt zien in de afbeelding.
Slide 8 - Open question
Australië is een groot eiland in de zee. Er leven veel diersoorten die helemaal niet lijken op diersoorten in de rest van de wereld. Ze zijn uniek.
Hoe kun je dit verklaren?
Slide 9 - Open question
Hyena’s, tijgers en leeuwen zijn allemaal katachtigen. Ze behoren dus allemaal tot dezelfde familie. Ze behoren niet tot dezelfde soort.
Leg uit wanneer dieren wel tot dezelfde soort behoren.
Slide 10 - Open question
Een plotselinge verandering in het erfelijk materiaal van vogels kan tot gevolg hebben dat ze nakomelingen krijgen met een iets grotere snavel.
Hoe heet zo’n verandering in het erfelijk materiaal?