H3.2 Waarvoor zou je sparen? (2 lessen)

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

3.2 Waarvoor zou je sparen?
Leerdoelen van deze les:
  • Je weet welke spaarmotieven er zijn
  • Je weet wat voor verschillen er in spaarrekeningen zijn
  • Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente

Slide 3 - Slide

Redenen om te sparen
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente

Slide 4 - Slide

  • Sparen
  • Het niet uitgeven van je geld
3.2 Waarvoor zou je sparen? (deel 1)

Slide 5 - Slide

  • Variabele rente: De bank kan het rentepercentage veranderen -> gewone spaarrekening
  • Vaste rente: Het rentepercentage blijft gedurende de hele periode hetzelfde
  • -> Spaardeposito:
  •      Je zet het geld voor een afgesproken tijd op een
  •      rekening (je kunt het er niet zo maar vanaf halen!) 
Soorten rente

Slide 6 - Slide

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald
  • -> je spaarbedrag blijft dus gelijk!!
  • -> meestal een spaardeposito



Enkevoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 7 - Slide

Blz 76 opgave 7

Slide 8 - Slide

  • Sparen
  • Het niet uitgeven van je geld
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 9 - Slide

3.2 Waarvoor zou je sparen?
Leerdoelen van deze les:
  • Je kunt uitleggen wat het gevolg van inflatie is voor de koopkracht van je spaargeld
  • Je kunt rente berekenen met samengestelde rente

Slide 10 - Slide

3.2 Waarvoor zou je sparen?
Is het slim om te sparen als er een hoge inflatie is?
  • Inflatie -> prijzen stijgen
  • Kun je in de toekomst dan evenveel kopen met hetzelfde geld?
  • Nee, sparen is dus ongunstig bij hoge inflatie
  • -> de koopkracht van je spaargeld neemt af

Slide 11 - Slide

  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 12 - Slide

Spaargeld € 1.000   
Rente 2%
Periode: 3 jaar
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 13 - Slide

3.2 Wat levert sparen op? 

Samengestelde rente = 
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 14 - Slide

  • Je hebt €2.500 op je spaarrekening. Je krijgt 1,4% rente (ga uit van samengestelde rente).
  • Hoeveel heb je na een jaar op je rekening staan

  • Hoeveel heb je na twee jaar op je rekening staan

3.2 Wat levert sparen op? (deel 2)
0,014 x (2.500) = 35
2.500 + 35 = €2.535
1
0,014 x (2.535) = 35,49
2.535 + 35,49 = €2.570,79
2
Samengestelde rente =
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 15 - Slide

Je hebt chartaal geld en giraal geld. Wat is chartaal geld?
A
Geld in je zak
B
Geld op je rekening

Slide 16 - Quiz

Wat is directe ruil?
A
Producten uit het buitenland halen
B
Het ruilen van producten tegen geld
C
Het ruilen van producten tegen elkaar
D
Producten uit Nederland verkopen aan een ander land

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en potmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 18 - Quiz

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.

Wat zijn de 2 spaarmotieven van Peter?

A
Sparen voor een doel & sparen uit voorzorg
B
Sparen uit voorzorg & sparen voor de rente
C
Sparen voor de hobby & sparen voor een doel
D
Sparen voor een doel & sparen voor de rente

Slide 19 - Quiz

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?
A
Salaris als je bij de bank werkt
B
Een beloning van de bank voor het uitlenen van jouw geld
C
Een schuld die je aan de bank hebt
D
Een schuld die de bank heeft

Slide 20 - Quiz

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 21 - Quiz