A Gefeliciteerd verjaardag! B Dankjewel!
A Wens voor verjaardag? B Wens geld.
A Vrijdag feest, kom je? B Ja ik kom / nee, want:
A Met wie kerst vieren? B Met familie.
A Wat gekregen verjaardag? B Van ouders laptop/geld.
A Wat leuk aan kerst? B Zeg wat je leuk vindt aan kerst.