A3C 15_11

Connecte-toi
à LessonUp.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Connecte-toi
à LessonUp.

Slide 1 - Slide

Le programme du jour

  • On parle
  • On travaille sur son personnage (deel 2)
On utilise les connecteurs (signaalwoorden).
Ma présentation

Slide 2 - Slide

A. Moi, je trouve que tu es.....
sympa


actif/active

beau/belle

mignon/mignonne

gentil/gentille                                  
sportif/sportive
.
drôle/marrant/marrante

intelligent/intelligente


joyeux/joyeuse 

serviable


Slide 3 - Slide

Quel temps il a fait hier? 

Slide 4 - Slide

Bonjour,

Je suis parti(e)


où? 



comment?

Avec qui? 
C'était....................

Slide 5 - Slide

stap 2
uiterlijk: 
  • groot/klein
  • slank /niet slank
  • haar, ogen
  • bril, baard, tatoo, litteken
  • kledingstyle
  • Hoe je hem/haar vindt
  • Laat meerdere verschillende foto's zien
karakter


Ma présentation

Slide 6 - Slide

Je mening geven

  • ik vind dat
  • ik denk dat
  • ik vermoed dat
  • naar mijn mening
Donner ton avis 

Slide 7 - Slide

son caractère

Slide 8 - Mind map

Wat is een signaalwoord? 
  • Een signaalwoord is een woord of woordgroep waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende alinea’s of zinnen. 
  • Door signaalwoorden kun je als lezer ‘signaleren’ dat er in de tekst sprake is van bijvoorbeeld een tegenstelling, een chronologisch verband of een oorzaak en gevolg. Er zijn héél veel verschillende signaalwoorden. 

Slide 9 - Slide

Ma présentation
Léon Marchand a 22 ans.
Il est très musclé.
Il est français, il vient de Toulouse.
Il s'entraîne à Phoenix.
Il a gagné 5 médailles olympiques cet été.
Il est très ambitieux.
Il fait des études d'informatique.

Plaats minimaal 4 verschillende signaalwoorden in deze korte beschrijving.
Overleg met je klasgenoot

Slide 10 - Slide

stap 3
school/studie
carrière
hobby's
wat maakt je personage zo bijzonder?
heb je een anekdote? een grappig verhaal?


Vertel pas aan het einde dat je personage eventueel al overleden is. 




Ma présentation

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

A

Tu vas où?
Tu pars à quelle heure?
Le voyage dure combien de temps?

C'est un train direct? 
B

Je vais à Toulouse en train.
Je pars à huit heures.
Le voyage dure presque 7 heures.

Non, il faut changer à Paris

Slide 14 - Slide