This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Deze les
Belangrijke stof herhalen met vragen.
Hoe ga je leren voor biologie?
Kiezen wat je gaat doen.
Slide 1 - Slide
Je kunt de volgende begrippen op volgorde van grootte zetten: cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme.
Slide 2 - Slide
Je kunt de verschillende orgaanstelsels benoemen.
Slide 3 - Slide
Je kunt de functies van de verschillende orgaanstelsels benoemen.
Functie spierstelsel
Door het spierstelsel kan je lichaam bewegen.
Functie skelet
Het skelet geeft stevigheid aan je lichaam. Zonder skelet zak je in elkaar.
Slide 4 - Slide
Je kunt de organen noemen van het verteringsstelsel.
Functie = voedsel kleiner maken
om voedingsstoffen op te nemen.
Slide 5 - Slide
Je kunt de organen noemen van het ademhalingsstelsel.
Functie = zuurstof opnemen in
je lichaam.
Slide 6 - Slide
Je kunt de organen noemen van het bloedvatenstelsel.
Functie = vervoeren van zuurstof
en voedingsstoffen) door
je lichaam.
Slide 7 - Slide
Je kunt uitleggen hoe orgaanstelsels samenwerken.
Spieren hebben voedingsstoffen
en zuurstof nodig om te kunnen
bewegen.
Welke stelsels zie je hier samenwerken?
Slide 8 - Slide
Zet op volgorde van groot naar klein
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan
Slide 9 - Drag question
Welke stelsels zie je op de afbeelding?
A
beender-, spier- en ademhalingsstel
B
beender-, ademhalings- en bloedvatenstelsel
C
ademhalings-, spier- en bloedvatenstelsel
D
beender-, verterings- en bloedvatenstelsel
Slide 10 - Quiz
De lever hoort bij het ...
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
bloedvatenstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 11 - Quiz
Welke twee stoffen hebben de spieren nodig om te bewegen?
Slide 12 - Open question
Wat is de naam van nummer 5?
Slide 13 - Open question
Wat is de naam van nummer 7?
Slide 14 - Open question
Wat is de naam van nummer 8?
Slide 15 - Open question
Bij welk stelsel hoort het orgaan op de achtergrond?
A
Uitscheidingsstelsel
B
Spijsverteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Ademhalingsstelsel
Slide 16 - Quiz
Je kunt in een schematische tekening de onderdelen van een cel benoemen.
Je kunt de functies van de onderdelen van een cel benoemen.
Slide 17 - Slide
Je kunt werken met de microscoop.
Je kunt de onderdelen van de microscoop benoemen.
Slide 18 - Slide
Je kunt jouw waarnemingen vastleggen in een biologische tekening (dus je kent de kenmerken).
Om de binnenkant van iets te bekijken, kun je het opensnijden.
Dit kan over de lengte of over de breedte.
Slide 19 - Slide
Je kunt de naam van een organisme vinden met een zoekkaart/determineertabel.
Slide 20 - Slide
Je kunt (groepen) dieren indelen in gewervelde en ongewervelde dieren.
Slide 21 - Slide
Sleep de woorden naar het juiste plaatje
Organismen
Cel
Organenstelsel
Orgaan
Slide 22 - Drag question
Wat is de functie van een microscoop?
Slide 23 - Open question
oculair
statief
tafel
tubus
voet
lamp
Slide 24 - Drag question
kleine stelschroef
objectief
diafragma
revolver
preparaatklemmen
grote stelschroef
Slide 25 - Drag question
Zoek bij elkaar
revolver
objectief
oculair
tubus
draaibaar magazijn
houder van het oculair
ooglens, vergroot 10x
lens, vergroot 4x, 10x en 40x
Slide 26 - Drag question
Hoe noem je het opzoeken van de naam van een organisme?
Slide 27 - Open question
Welke dieren zijn gewerveld?
A
Vogel
B
Vogel en inktvis
C
Vogel, inktvis, en mossel
D
Inktvis en mossel
Slide 28 - Quiz
Buitenaanzicht
Dwarsdoorsnede
Lengtedoorsnede
Slide 29 - Drag question
Je kunt benoemen welke stappen bij een onderzoek doen horen en in welke volgorde ze horen.
Onderzoeksvraag
Hypothese
Werkplan
Resultaten
Conclusie
Slide 30 - Slide
Je kunt een onderzoeksvraag bedenken en opstellen.
Je kunt een conclusie trekken uit de resultaten.
Niet algemeen, maar één variabele.
Kan niet worden beantwoord met ja, nee of een getal.
Slide 31 - Slide
Je kunt de resultaten van een onderzoek verwerken in kloppende tabellen en grafieken.
Staafdiagram: gebruik je bij aantallen,
de hoogte van elke staaf geeft aantal weer
Lijndiagram: gebruik je bij groei, je
zet meetpunten en daartussen trek
je een lijn (grafiek)
Cirkeldiagram: gebruik je bij procenten,
de cirkel is verdeeld in 100 stukjes= 100%
Slide 32 - Slide
Je kunt de resultaten van een onderzoek verwerken in kloppende tabellen en grafieken.
Regels:
- diagram heeft een titel
- x- en y-as is benoemd met pijl
- 'vaste' gegeven staat op x-as
Je kiest de juiste grafiek bij
elk onderzoek.
Slide 33 - Slide
Welk onnderdeel komt er na de onderzoeksvraag?
A
werkplan
B
hypothese
C
resultaten
D
benodigdheden
Slide 34 - Quiz
Onderzoekers gaan kijken wat de invloed van zonlicht op de groei van tuinkers is. Wat zou een goede onderzoeksvraag zijn?
Slide 35 - Open question
Onderzoekers meten wekelijks de vleugellengte van jonge vogels. Dit doen ze tot de vogels een half jaar oud zijn. In wat voor diagram moeten ze deze gegevens zetten?
A
staafdiagram
B
cirkeldiagram
C
lijndiagram
Slide 36 - Quiz
Onderzoekers hebben vogels geteld. Ze willen in aantallen laten zien hoeveel vogels van elke soort voorkomen. Welke soort diagram kunnen ze hier het beste voor gebruiken?
Slide 37 - Open question
Bekijk het diagram in de afbeelding. Er zijn bijna 1 000 000 diersoorten. Zo'n 800 000 zijn geleedpotigen. Hoeveel gewervelden zijn er ongeveer volgens dit diagram?
A
1000
B
60000
C
150000
D
200000
Slide 38 - Quiz
Leg uit of dit lijndiagram goed is.
Slide 39 - Open question
In de afbeelding is het verband tussen de milieutemperatuur en de groei- voortplantingskansen van guppy's weergeven in een diagram.
Bij welke temperatuur kunnen guppy's het beste groeien en voortplanten? Geef alleen het getal.
A
6 ℃
B
16 ℃
C
21 ℃
D
37 ℃
Slide 40 - Quiz
Na de winter beginnen de algen te groeien. Bij welke temperatuur stoppen algen in de zomer met overleven? Vul alleen het cijfer van de temperatuur in.
Slide 41 - Open question
Hoe ga je leren voor biologie?
Gebruik de plaatjes!
Gebruik de leerdoelen (op It's Learning).
Maak in je boek: samenhang / samenvatten / Test Jezelf.
Online methode: oefentoets
Kijk de LessonUps terug: klas toevoegen!
Slide 42 - Slide
Wat doen we nu?
Kiezen:
Test jezelf maken.
Samenvatten maken.
Samenhang maken.
Laatste 10 minuten: 30 seconds!
BELANGRIJK: neem een rekenmachine en tekengerei (geodriehoek, potlood, gum) mee naar de toets!