This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom A2D
Slide 1 - Slide
Lezen
Blz. 231
Slide 2 - Slide
Lesdoel
- Je leert wat meertaligheid is en waarom het waardevol is om meerdere talen te kunnen spreken.
Slide 3 - Slide
Hoofdstuk 3
Meerstemmigheid blz. 40.
Slide 4 - Slide
Welke taal/talen spreek je thuis?
Slide 5 - Open question
afhankelijk zijn van
A
hulp van iemand nodig hebben
B
wat het bewonderen waard is
C
karakterisering op basis van vooroordelen
D
bijeenbrengen
Slide 6 - Quiz
belichamen
A
elk ander mens
B
wat het bewonderen waard is
C
een menselijke vorm aan iets geven
D
bijeenbrengen
Slide 7 - Quiz
bewonderenswaardig
A
elk ander mens
B
wat het bewonderen waard is
C
beroemd
D
bijeenbrengen
Slide 8 - Quiz
depressief
A
elk ander mens
B
in een zeer sombere stemming
C
beroemd
D
heel hevig
Slide 9 - Quiz
intens
A
karakterisering op basis van vooroordelen
B
in een zeer sombere stemming
C
beroemd
D
heel hevig
Slide 10 - Quiz
de legende
A
karakterisering op basis van vooroordelen
B
oud verhaal dat waarschijnlijk niet helemaal waar is
C
beroemd
D
heel hevig
Slide 11 - Quiz
de medemens
A
karakterisering op basis van vooroordelen
B
oud verhaal dat waarschijnlijk niet helemaal waar is
C
elk ander mens
D
een menselijke vorm aan iets geven
Slide 12 - Quiz
roemrijk
A
karakterisering op basis van vooroordelen
B
beroemd
C
heel hevig
D
een menselijke vorm aan iets geven
Slide 13 - Quiz
het stereotype
A
karakterisering op basis van vooroordelen
B
in een zeer sombere stemming
C
heel hevig
D
een menselijke vorm aan iets geven
Slide 14 - Quiz
vergaren
A
wat het bewonderen waard is
B
beroemd
C
bijeenbrengen
D
een menselijke vorm aan iets geven
Slide 15 - Quiz
de nieuwlichterij
A
ergens de tijd voor nemen
B
nieuwigheid
C
allerlei
D
globaal, niet grondig
Slide 16 - Quiz
lineair
A
in de lengte
B
mondeling
C
allerlei
D
globaal, niet grondig
Slide 17 - Quiz
allerhande
A
uitbreiden
B
mondeling
C
allerlei
D
globaal, niet grondig
Slide 18 - Quiz
oppervlakkig
A
uitbreiden
B
mondeling
C
het minder lezen van boeken door de bevolking in het algemeen
D
globaal, niet grondig
Slide 19 - Quiz
het perspectief
A
punt van waaruit je naar iets kijkt
B
mondeling
C
het minder lezen van boeken door de bevolking in het algemeen
D
ergens de tijd voor nemen
Slide 20 - Quiz
het blikveld
A
allerlei
B
wat je om je heen kunt zien door alleen je ogen te bewegen
C
het minder lezen van boeken door de bevolking in het algemeen
D
ergens de tijd voor nemen
Slide 21 - Quiz
verruimen
A
allerlei
B
het minder lezen van boeken door de bevolking in het
algemeen
C
uitbreiden
D
ergens de tijd voor nemen
Slide 22 - Quiz
tijd uittrekken voor
A
uitbreiden
B
het minder lezen van boeken door de bevolking in het
algemeen
C
mondeling
D
ergens de tijd voor nemen
Slide 23 - Quiz
oraal
A
uitbreiden
B
het minder lezen van boeken door de bevolking in het
algemeen
C
mondeling
D
allerlei
Slide 24 - Quiz
de ontlezing
A
uitbreiden
B
het minder lezen van boeken door de bevolking in het
algemeen
C
punt van waaruit je naar iets kijkt
D
in de lengte
Slide 25 - Quiz
Aan de slag
- Nakijken opd. 10,11,12,13 op blz. 35.
Klaar?
- Maak opd. 4 t/m 9 op blz. 40-41.
- Zorg dat je een woordenlijst maakt van alle moeilijke woorden (grijsgedrukte woorden) van dit hoofdstuk .
Slide 26 - Slide
Korte presentaties
Bereid een korte presentatie voor van 45 seconden over een onderwerp dat je leuk vindt. Je presenteert dat maandag 18 of dinsdag 19 december aan de klas.
Slide 27 - Slide
Huiswerk
Huiswerk vrijdag 8 december:
- Maak opd. 10,11,12,13 4 t/m 9 op blz. 40-41 en lees in je eigen leesboek.
Slide 28 - Slide
Huiswerk vr 6/10 4e uur
- Maak opd. 2,3,4,5,6,7 op blz. 120-121. en lees in je leesboek voor de leesclub.
Slide 29 - Slide
Klaar
Slide 30 - Slide
Lezen
Boek blz.
Slide 31 - Slide
Huiswerk maandag 9/1 5e uur
- Maken opd. 1,2 blz. 157.
Slide 32 - Slide
Terugkijken
- Hoe vind je zinsdelen?
- Wat is de beste manier om de persoonsvorm te vinden?
- Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?
Slide 33 - Slide
Wat is de persoonsvorm en het onderwerp van de volgende zin?:
- Misschien heeft mijn neefje wel een voetbal gewonnen voor mij?
Misschien
heeft
mijn neefje
wel
een voetbal
gewonnen
voor mij
heeft gewonnen
pv
ow
Slide 34 - Drag question
Maak zinsdelen bij de volgende zin:
- Tijdens mijn vorige vakantie heb een ik voor mijn vriendin een nieuwe armband gekocht in een leuk winkeltje.