1.3 Weet wat je nodig hebt!

1.3 Weet wat je nodig hebt! 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

1.3 Weet wat je nodig hebt! 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
  • Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
  • Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
  • Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
  • Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Slide 2 - Slide

Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
  1. Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet. 
  2. Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.

Slide 3 - Slide

Behoeften verschillen
Behoeften verschillen door:
  • Budget (hoeveel je uit kunt geven)
  • Leeftijd
  • Gender
  • Smaak
Je kunt in je behoeften voorzien door goederen en diensten te kopen of door zelfvoorziening. 

Slide 4 - Slide

Goederen en diensten
Goederen zijn tastbaar, voorwerpen die je aan kunt raken.
  • Verbruiksgoederen verbruik je in korte tijd, daarna zijn ze op. Bijv. een broodje of flesje water.
  • Gebruiksgoederen gaan langer mee. Bijv. een game of laptop, die gebruik je vaker.
Diensten zijn niet-tastbaar. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.


Slide 5 - Slide

Zelfvoorziening
Als je iets koopt in de winkel ben je aan het consumeren wat bedrijven hebben geproduceerd.

Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.



Slide 6 - Slide

Een getal berekenen met procenten
te berekenen getal = percentage : 100 x totaal
Van de 120 leerlingen doet 65% examen in economie
Hoeveel leerlingen zijn dat? 
  1.  Maak van de vraag een som 65% van 120 = ...
  2. Maak een decimaal getal 65 : 100 = 0,65
  3. Vermenigvuldig het decimaal met het totaal 0,65 x 120 = 78



Slide 7 - Slide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen met code
  • Naamgebruik
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden
  • Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Slide 8 - Slide

Hoeveel is 10% van €100?
A
€ 10
B
€ 1
C
€ 110
D
€ 11

Slide 9 - Quiz

Hoeveel is 40% van €200?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 80
D
€ 100

Slide 10 - Quiz

Hoeveel is 8% van €120?
A
€ 9,60
B
€ 12
C
€ 8,40
D
€ 10,80

Slide 11 - Quiz

Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.
A
€ 9,50
B
€ 7
C
€ 14
D
€ 10,50

Slide 12 - Quiz

Een computergame kost € 50 maar de prijs gaat met 20% omhoog. Wat wordt de nieuwe prijs?
A
€ 65
B
€ 70
C
€ 55
D
€ 60

Slide 13 - Quiz

Maken opdrachten 1.3
Ga naar bladzijde 20 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 1 t/m 18 op bladzijde 20 t/m 25

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Alles wat je echt nodig hebt om te overleven zijn je...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften

Slide 16 - Quiz

Waar of niet waar: diensten zijn tastbaar
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Je kunt je behoeften bevredigen door te consumeren of door...
A
Economie
B
Diensten
C
Zelfvoorziening
D
Goederen

Slide 18 - Quiz

60% van 150 is...
A
90
B
70
C
80
D
78

Slide 19 - Quiz

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
  • Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
  • Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
  • Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
  • Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Slide 20 - Slide

Deze les was...

Slide 21 - Slide