H1E - Writing & Grammar

1 / 36
next
Slide 1: Video
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Video

How can you see it is in the past?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Mind map

Aan het einde van de les
kan ik schrijven over wat er in het verleden gebeurd is.

Slide 5 - Slide

Past simple / simple past
Je gebruikt de past simple om te praten over het verleden. De actie of gebeurtenis is gestopt. Er is geen link naar nu.


Signaalwoorden: last, ago, data in het verleden, yesterday = lady

Last Sunday I watched a movie. I was married to a billionaire.
A long time ago in a galaxy far, far away. Yesterday my plant died.

Slide 6 - Slide

Past simple: -ed of -d
Om de past simple te maken voeg je -ed toe aan het werkwoord.
talk     -    talked
play    -    played

Let op, eindigt het werkwoord op 'e', dan voeg je alleen -d toe:
use     -    used
bake  -    baked


Slide 7 - Slide

Past simple
The dog ..... (to chase) me last weekend.
A
chase
B
chaset
C
chased
D
chases

Slide 8 - Quiz

Past simple
We often ........... (to talk) about or holidays.
A
talked
B
talkt
C
talks
D
talk

Slide 9 - Quiz

Past simple
The movie ....... (to start) 10 minutes ago.
A
start
B
starts
C
starte
D
started

Slide 10 - Quiz

Past simple: verdubbelen + -ed
Wanneer het werkwoord op een klinker + een medeklinker eindigt, dan verdubbel je die medeklinker als je -ed toevoegt.

plan    -     planned
stop    -     stopped


Slide 11 - Slide

Past simple
She .....(to plan) her own wedding.

Slide 12 - Open question

Past simple
They ..... (to rob) the the bank last night.

Slide 13 - Open question

Past simple
The mother ..... (to hug) her baby tightly.

Slide 14 - Open question

Past simple: -y vervangen met -ied
Wanneer het werkwoord op een medeklinker + -y eindigt, dan vervang je de   -y door -ied om past simple te maken. 

carry    -     carried
try         -     tried


      

Slide 15 - Slide

Past simple
I..... (to apply) the some cream.

Slide 16 - Open question

Past simple
The children ...... (to study) all night.
A
studyed
B
studdied
C
studied
D
study

Slide 17 - Quiz

Past simple
His father was ..... (to worry) about him.

Slide 18 - Open question

Past simple: onregelmatige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en dat betekent dat ze geen -ed krijgen. Deze worden hebben een eigen vorm en moet je uit je hoofd leren!!!

hele werkwoord                              verleden tijd                               voltooid deelwoord
            eat                                                       ate                                                    eaten
         drink                                                    drank                                                drunk

We ate crisps and drank Fanta during the film last night.

Slide 19 - Slide

Past simple: onregelmatige werkwoorden
Het werkwoord to be verandert naar was/were.

I                           was
You                    were
He/she/it        was
They                  were
You (jullie)      were
We                      were

Slide 20 - Slide

Kies de juiste vorm:
She .... at the beach.
A
is
B
was
C
being
D
were

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vorm:
My dad .... (to buy) me a car for my birthday.
A
buy
B
buys
C
bought

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vorm:
They .... (to see) everyone jump into the water.
A
saw
B
sees
C
see

Slide 23 - Quiz

Zijn de zinnen Past simple of niet?
Let op signaalwoorden. 
Wel Past Simple
Niet Past Simple
I went to the hospital last week.
I have worked here for five years.
I lived here five years ago.
I have been to the hospital. 
Yesterday, I played games all day. 

Slide 24 - Drag question

What is the past simple:
'to look'
A
He looked scared.
B
He looks scared.
C
He didn't looked scared.
D
He looks scared.

Slide 25 - Quiz

Klopt! 
Klopt niet! 
Een (+) past simple eindigt altijd op -ed met uitzondering van onregelmatige werkwoorden.
Je gebruikt de past simple voor dingen die altijd waar zijn. 
Je gebruikt de past simple om te praten over het verleden. De actie of gebeurtenis is gestopt. Er is geen link naar nu. 
Past simple heeft 5 signaalwoorden: last, ago, data in het verleden, yesterday. De eerste letter van elk woord vormt het woord lady.

Slide 26 - Drag question


Wat is de Past Simple van work
A
works
B
worked
C
working
D
work

Slide 27 - Quiz

My brother.......... (to force) the dog to do a trick.

Slide 28 - Open question

I
You
He
She
It
We
You 
They
Het werkwoord 'to be' 
was
was
were
were
were
was
was
were

Slide 29 - Drag question


Wat is de Past Simple van help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 30 - Quiz


Wat is de Past Simple van study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 31 - Quiz

Je gebruikt de Past Simple als...
A
in de toekomst
B
gewoonte iedere dag
C
specifiek moment in het verleden en afgerond
D
verleden en nu nog bezig

Slide 32 - Quiz

Past simple

Slide 33 - Slide

Noem 2 dingen die je geleerd hebt deze les.

Slide 34 - Open question

Stepping Stones/Huiswerk
Wat: blz. 48/49/50 opdrachten 30, 31, 32 en 33
Hulp: zie Grammar 1 A en 1B op blz. 49 voor uitleg. 

Leer de onregelmatige woorden op het blad!

Slide 35 - Slide

See you tomorrow!

Slide 36 - Slide