Stunde 6

Was machen wir heute? 

1. Hausaufgaben: Leren/herhalen naamvallen en bijvoeglijke naamwoorden; voorzetsels (+3; +4; en +3/+4)

Alle woorden herhalen H 5; Blatt Papier Wohnen 

2. Weitere Arbeit mit dem Thema wohnen 

edition.thiememeulenhoff.nl

Übersetze

1. bureau.                                   11. heerlijk

2. plant                                        12. rustig, kalm

3. rivier                                         13. wereldberoemd

4. stadswijk                                14. hard

5. commode / ladekast.       15. plein

6. gordijnen                                16. aan ... voorbij het....

7. gezellig                                    17. ver

8. woonplaats                          18. kinderachtig 

9. eengezinswoning

10. flat

Übung auf dem Blatt

Besprechen der Übungen

Übung auf dem Blatt - welche Gruppe hat die meisten Wörter gefunden

2) Noteer hier de Duitse namen van het voorwerp/meubelstuk. Bijv. der Stuhl

Lidwoord Vertaling voorwerp/meubelstuk Duits

der Stuhl - minimaal 10 woorden

Als beste Freunde wil je elkaar verrassen met een leuk cadeau dat past bij de inrichting van de slaapkamer. Jullie zijn al heel lang niet bij elkaar over de vloer geweest en dus om erachter te komen wat bij de inrichting past 1) Beschrijven jullie beiden eerst hoe jullie kamer is ingericht. Vertel waar wat zich in de kamer bevindt. 2) Bedenken jullie beide welk meubelstuk of accessoire jullie elkaar nog cadeau willen geven en waar dat in de ruimte goed zou staan.

Nederlands Duits

Dit is de plattegrond. Das ist der Plan.

Op mijn plattegrond is rechts de deur. Auf meinem Plan ist an der rechten Seite die Tür.

De plant staat naast…... Die Pflanze steht neben…...

De poster hangt aan…..... Das Poster hängt an……..

Het tapijt ligt op………... Der Teppich liegt auf…...

De foto hangt boven……. Das Foto hängt über…...

De stoel bevindt zich achter……. Der Stuhl befindet sich hinter…..

Wat vind jij leuk? Was magst du?

het cadeau das Geschenk

👥 6 groepen – 6 uitdagingen

📌 Doel: Zo snel en correct mogelijk de opdrachten uitvoeren om punten te verdienen!

📌 Criteria: Woordenschat, voorzetsels, naamvallen, bijvoeglijke naamwoorden én snelheid.

📌 Beloning: De groep met de meeste punten wint een

📊 Beoordelingstabel

De docent beoordeelt de groepen op basis van de volgende criteria:

Criterium Max. punten per ronde Opmerkingen

Taakvoltooiing (Is de opdracht volledig uitgevoerd?) 1 De opdracht moet binnen de tijd afgerond zijn.

Correctheid (Zijn de antwoorden grammaticaal correct?) 1 Let op juiste naamvallen en voorzetsels.

Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden (Minstens één correct gebruikt?) 1 Moet in de juiste verbuiging staan.

Creativiteit & snelheid (Hoe origineel en snel was de groep?) 1 Unieke antwoorden verdienen extra punten.

🔹 Maximale score per opdracht: 4 punten

🏆 Totale score na 6 rondes: 24 punten max.

🥇 Winnaar: De groep met de hoogste score!

🔹 Opdrachten per groep:

🔥 OPDRACHT 1: "Wohnen-Wortschatz-Battle"

📌 Doel: Schrijf binnen 2 minuten zoveel mogelijk Duitse woorden op over Wohnen, inclusief bijvoeglijke naamwoorden.

🔹 Regels:

• Elk correct woord = 1 punt

• Foute woorden / herhaling = geen punten

✍ Voorbeeld:

✅ das große Haus, die gemütliche Wohnung, das moderne Sofa, der grüne Garten, das kleine Fenster…

🔥 OPDRACHT 2: "Zimmer-Duell"

📌 Doel: Schrijf minstens 5 correcte zinnen over een kamer, waarin objecten, voorzetsels en bijvoeglijke naamwoorden correct worden gebruikt.

🔹 Regels:

• Elke correcte zin = 1 punt

• Moet een voorzetsel + naamval bevatten!

✍ Voorbeeld:

✅ „Der weiche Teppich liegt vor dem kleinen Nachttisch.“

✅ „Die helle Lampe steht auf dem großen Schreibtisch.“

🔥 OPDRACHT 3: "Wohnorte-Ratespiel"

📌 Doel: Raad zo snel mogelijk waar iemand woont op basis van een korte beschrijving.

🔹 Regels:

• De docent of een andere groep leest een beschrijving voor.

• De groep moet zo snel mogelijk antwoorden!

• Elk correct antwoord = 1 punt

✍ Voorbeeld:

❓ „Ich wohne in einer modernen Stadt, in einem hohen Gebäude.“

✅ Antwoord: „Du wohnst in einem Hochhaus!“

🔥 OPDRACHT 3: "Wohnorte-Ratespiel"

📌 Doel: Raad zo snel mogelijk waar iemand woont op basis van een korte beschrijving.

🔹 Regels:

• De docent of een andere groep leest een beschrijving voor.

• De groep moet zo snel mogelijk antwoorden!

• Elk correct antwoord = 1 punt

✍ Voorbeeld:

❓ „Ich wohne in einer modernen Stadt, in einem hohen Gebäude.“

✅ Antwoord: „Du wohnst in einem Hochhaus!“

🔥 OPDRACHT 4: "Vorteile & Nachteile-Duell"

📌 Doel: Noem zo snel mogelijk voordelen en nadelen van het wonen in de stad en op het platteland, mét bijvoeglijke naamwoorden.

🔹 Regels:

• Om de beurt een voor- of nadeel noemen.

• Herhaling = geen punten.

• Elk correct argument = 1 punt.

✍ Voorbeeld:

✅ „In der großen Stadt gibt es viele moderne Geschäfte!“

✅ „Auf dem ruhigen Land gibt es viel frische Luft!“

🔥 OPDRACHT 4: "Vorteile & Nachteile-Duell"

📌 Doel: Noem zo snel mogelijk voordelen en nadelen van het wonen in de stad en op het platteland, mét bijvoeglijke naamwoorden.

🔹 Regels:

• Om de beurt een voor- of nadeel noemen.

• Herhaling = geen punten.

• Elk correct argument = 1 punt.

✍ Voorbeeld:

✅ „In der großen Stadt gibt es viele moderne Geschäfte!“

✅ „Auf dem ruhigen Land gibt es viel frische Luft!“

🔥 OPDRACHT 5: "Haus-Typen-Sprint"

📌 Doel: Koppel de juiste woningtypes aan hun beschrijving, mét een bijvoeglijk naamwoord.

🔹 Regels:

• De docent of een andere groep leest een beschrijving voor.

• De groep moet zo snel mogelijk het juiste type woning noemen!

• Elk correct antwoord = 1 punt.

✍ Voorbeeld:

❓ „Ein altes, schönes Gebäude mit Türmen – wo wohnt man?“

✅ Antwoord: „In einer großen Burg!“

🔥 OPDRACHT 6: "Bildbeschreibung-Speedrun"

📌 Doel: Bekijk een afbeelding en beschrijf deze in minstens 5 correcte zinnen, inclusief bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels en naamvallen.

🔹 Regels:

• Elke correcte zin = 1 punt.

• Moet een bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel bevatten!

✍ Voorbeeld:

✅ „In dem gemütlichen Wohnzimmer gibt es ein großes, weiches Sofa.“

✅ „Neben dem hellen Fenster steht ein kleiner Tisch.“

Arbeitsbuch Seite 112-114 Übung 1 bis 9

Arbeitsbuch Seite 115 Übung 4 Seite 118 - 119 Üb 1 bis 6

learngerman.dw.com

learngerman.dw.com

Blatt Wohen

Arbeitsbuch Seite 115

Übung 1 -4

Lies Lisas E-Mail: Markiere die Präpositionen an, auf, hinter, in, neben, unter, über, vor, zwischen im Text. Welcher Fall kommt nach den Präpositionen? Was fällt dir auf? Besprecht eure Antworten in der Gruppe!

Liebe Anika!

Wie geht es dir?

Mir geht es super! Meine Wohnung ist fertig! Am Wochenende haben Mama und ich alles eingerichtet. Meine Wohnung ist 40 m2 groß und sehr hell. Der Vorraum, die Küche, das Bad und der Abstellraum sind sehr, sehr klein. Aber mein Zimmer ist groß. In der Mitte liegt ein großer Teppich. Links neben dem Teppich steht mein Bett an der Wand. Über dem Bett hängen zwei Regale. In den Regalen stehen meine Bücher. Hinter dem Bett steht mein Kasten in der Ecke. Rechts neben dem Kasten ist ein Fenster. Vor dem Fenster steht mein Schreibtisch. Auf dem Schreibtisch steht eine Lampe. Unter dem Schreibtisch liegt der Teppich. Mein Bürostuhl steht vor dem Schreibtisch auf dem Teppich. Rechts neben dem Fenster hängt meine Uhr. Unter der Uhr hängt ein Poster. An der Wand rechts steht ein Fauteuil. Über dem Fauteuil hängt ein Bild. Das ist meine Wohnung. ☺ Und wie sieht dein Zimmer im Studentenheim aus?

Schreib mir bald!

Liebe Grüße

Deine Lisa

Lies Anikas Antwort. Es fehlen einige Verben im Text. Ergänze die Verben! Die Box

hilft dir.

steht • hängt • steckt • steht • hängen • steht • liegen • steht • steht • stehen • liegen • liegt • steht • sitzt • steht

Lisas Wohnung ist fertig. Alle Möbel sind jetzt an ihrem Platz. Lisa schreibt ihrer Freundin Anika eine Mail. Sieh dir zuerst das Bild an. Lies dann die E-Mail! 

steht • hängt • steckt • steht • hängen • steht • liegen • steht • steht • stehen • liegen • liegt • steht • sitzt • steht

Geht zu zweit zusammen und schreibt einen Dialog! Person A ist der Vater/die Mutter. Person B ist ein Jugendlicher/eine Jugendliche. Die Wörter und Sätze aus der Wortbox helfen dir!

Aber warum…? • sofort • endlich • Muss das sein? • jetzt • So ein unordentliches Zimmer! • Ich finde, es sieht ganz gemütlich aus. • Okay… • Wenn es unbedingt sein muss… • Na gut, ich mach ja schon.

Spielt dan den Dialog vor!

Beschreibe dein Zimmer:

Wie groß ist es ungefähr? Wo ist was? Verwende die Präpositionen an, auf, hinter in neben unter, über, vor zweischen und die Verben hängen, stehen und liegen!

AB Seite 112-114 KB Seite 74

Übung 1 und 2  Hören Übung 3 bis 9 machen 

Hausaufgaben:

Lerne alle Wörter von Kapitel 5 und wiederhole die gelernte Grammatik.