What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Ontleden - O, PV, WWG, LV, MV
ONTLEDEN
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 1
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
ONTLEDEN
Slide 1 - Slide
DOEL VAN DEZE LES
je kunt de
persoonsvorm
(pv) vinden
je kunt het
onderwerp
(ow) vinden
je kunt het werkwoordelijk gezegde (wg) vinden
je kunt het
lijdend voorwerp
(lv) vinden
Je kunt het
meewerkend voorwerp
(mv) vinden
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm (pv)
De zin
vragend
te maken.
Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken.
De zin in een
andere tijd
te zetten.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.
Slide 3 - Slide
Hoe vind ik de persoonsvorm? 2 manieren!
Slide 4 - Open question
De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord?
A
juist
B
niet juist
Slide 5 - Quiz
Ik heb de bal gegooid.
Wat is de pv in deze zin?
Slide 6 - Open question
Zoek de pv:
Niemand heeft ooit van hem gehoord.
A
pv= heeft
B
pv= gehoord
C
pv=heeft gehoord
D
pv =niemand
Slide 7 - Quiz
Zoek de pv: De snoepjes kleven aan mijn kiezen.
A
De snoepjes
B
kleven
C
aan mijn kiezen
D
De snoepjes kleven
Slide 8 - Quiz
Zoek de pv: De kat springt in de boom.
A
in de boom
B
de kat
C
springt
Slide 9 - Quiz
Zoek de PV...
Ik ben naar de stad gefietst.
A
Ik
B
ben
C
stad
D
gefietst
Slide 10 - Quiz
HET ONDERWERP
Kort gezegd: Degene die iets doet in de zin
Stel de vraag:
Wie of wat + werkwoordelijk gezegde?
Antwoord = onderwerp!
Slide 11 - Slide
Wat is het onderwerp in deze zin?
''Ik heb de bal gegooid''
Slide 12 - Open question
Zoek het onderwerp:
Mijn opa is jarig.
A
jarig
B
is
C
Mijn opa
D
opa
Slide 13 - Quiz
Zoek het onderwerp:
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 14 - Quiz
Zoek het onderwerp:
Hij belt de dokter voor een afspraak.
A
de dokter
B
voor een afspraak
C
belt
D
Hij
Slide 15 - Quiz
Zoek het onderwerp:
Waar is mijn boek?
A
is
B
Waar
C
mijn boek
D
boek
Slide 16 - Quiz
Zoek het onderwerp
De studenten aten pannenkoeken.
A
aten
B
de studenten
C
pannenkoeken
Slide 17 - Quiz
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
De
persoonsvorm
+
alle andere werkwoorden
in een zin
Slide 18 - Slide
Ik heb de bal gegooid.
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Slide 19 - Open question
Zoek het werkwoordelijk gezegde
Mira en Sil zijn een muurtje aan het metselen.
A
zijn
B
zijn metselen
C
zijn aan het metselen
Slide 20 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde?
Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen
Slide 21 - Quiz
Zoek het werkwoordelijk gezegde
Hebben de varkens alles opgegeten?
A
hebben
B
hebben opgegeten
C
de varkens
Slide 22 - Quiz
Zoek het werkwoordelijk gezegde
Morgen bel ik mijn moeder op.
A
bel
B
bel op
C
ik
Slide 23 - Quiz
Zoek het werkwoordelijk gezegde
Welke idioot heeft dat plan verzonnen?
A
Welke idioot
B
heeft
C
heeft verzonnen
Slide 24 - Quiz
Zoek het werkwoordelijk gezegde:
Zij zijn naar huis gefietst in de regen.
A
gefietst
B
zijn
C
zijn gefietst
D
in de regen
Slide 25 - Quiz
Lijdend voorwerp (lv)
Het
lijdend voorwerp
is een zinsdeel.
Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets.
Lijdend voorwerp (lv)
Slide 26 - Slide
Lijdend voorwerp (lv)
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp.
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=
Slide 27 - Slide
Lijdend voorwerp (lv) - pas toe
''Ik heb de hond geslagen.''
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=
Slide 28 - Slide
Zoek het Lijdend-voorwerp:
Lindy maakt haar huiswerk
A
Lindy
B
Maakt
C
huiswerk
D
haar huiswerk
Slide 29 - Quiz
Zoek het lijdend voorwerp.
Mijn jas heb ik zojuist aan de kapstok gehangen.
A
Mijn jas
B
aan de kapstok
C
ik
D
zojuist
Slide 30 - Quiz
Zoek het lijdend voorwerp in deze zin:
Mijn nicht heeft een reis geboekt.
A
Mijn nicht
B
een reis
C
geboekt
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 31 - Quiz
Zoek het lijdend voorwerp uit deze zin:
Ik heb voor school mijn agenda nodig.
A
Ik
B
voor school
C
mijn agenda
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 32 - Quiz
Zoek het lijdend voorwerp.
Harrie bedenkt een goede smoes.
A
een goede smoes
B
bedenkt
C
Harrie
D
Harrie bedenkt
Slide 33 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp is iemand die
meewerkt
met het onderwerp.
Het meewerkend voorwerp
ontvangt
iets.
Leon geeft een cadeau
aan Emma.
Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.
Slide 34 - Slide
Zoek het meewerkend voorwerp:
Ik geef aan Piet een mooi cadeau.
A
Ik
B
aan piet
C
een mooi cadeau
D
geef
Slide 35 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp:
Fenne maakt drinken voor haar vader.
A
voor
B
Fenne
C
drinken
D
voor haar vader
Slide 36 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp:
Ties geeft een cadeau aan zijn broer.
A
aan zijn broer
B
cadeau
C
zijn
D
Ties
Slide 37 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp: zij geeft Tim een nieuwe fiets.
A
Zij
B
een knikker
C
Tim
D
een nieuwe fiets
Slide 38 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp:
Mijn oma heeft mij deze sieraden nagelaten.
A
mijn oma
B
mij
C
heeft nagelaten
D
deze sieraden
Slide 39 - Quiz
Zoek het meewerkend voorwerp:
Op Moederdag koop ik ook altijd bloemen voor mijn stiefmoeder.
A
op Moederdag
B
ik
C
bloemen
D
voor mijn stiefmoeder
Slide 40 - Quiz
More lessons like this
L11 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L17 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Zinsleer - herhaling
March 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zinsleer - herhaling
May 2023
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zinsleer - herhaling
September 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC D1 L5 zinsleer (herhaling)
August 2023
- Lesson with
44 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L17 Zinsdelen
March 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Secundair onderwijs