Burgerschap Gym les 3

• Nederlands/NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Wat gaan we doen?

• Een quiz over je sportkennis
• Woordenschat: werkwoorden in de sport
• Zinnen ontleden: persoonsvorm en onderwerp

Aan het einde van de quiz kun je nog een challenge vinden!

Oefenvraag:

Wie is deze voetballer?

1. Cristiano Ronaldo
2. Lionel Messi
3. Frenkie de Jong
4. Neymar

Vraag 1:

Welke sport is dit?

1. Tennis
2. Badminton
3. Squash
4. Paddle

Vraag 2:

Welke sport is dit?

1. Volleybal
2. Basketbal
3. Badminton
4. Hockey

Vraag 3:

Welke sport is dit?

1. Hockey
2. Floorball
3. Sjoelen
4. IJshockey

Vraag 5:

Welke sport is dit?

1. Trefbal
2. Volleybal
3. Handbal
4. Voetbal

Vraag 6:

Bij welke sport hoort dit?

1. Honkbal/softbal
2. Golf
3. Cricket
4. Atletiek

Vraag 11:

Welke beroemde sporter is dit?

1. Lebron James
2. Kobe Bryant
3. Paul Pogba
4. Michael Jordan

Vraag 12:

Welke beroemde sporter is dit?

1. Tiger Woods
2. Usain Bolt
3. Churandy Martina
4. Mike Tyson

Vraag 13:

Welke beroemde sporter is dit?

1. Rafael Nadal
2. Pete Sampras
3. Boris Becker
4. Roger Federer

Vraag 14:

Welke beroemde sporter is dit?

1. Rico Verhoeven
2. Sem Schilt
3. Badr Hari
4. Jamal Ben Saddik

Vraag 15:

Welke beroemde sporter is dit?

1. Matthijs de Ligt
2. Frenkie de Jong
3. Wesley Sneijder
4. Arjen Robben

Vraag 16:

Van welke sport is dit veld?

1. Voetbal
2. Volleybal
3. Basketbal
4. Handbal

Vraag 17:

Van welke sport is dit veld?

1. Handbal
2. Volleybal
3. Voetbal
4. Trefbal

Vraag 18:

Van welke sport is dit veld?

1. Voetbal
2. Handbal
3. Tennis
4. Trefbal

Vraag 19:

Van welke sport is dit veld?

1. Volleybal
2. Trefbal
3. Tennis
4. Tafeltennis

Vraag 20:

Van welke sport is dit veld?

1. Handbal
2. Hockey
3. IJshockey
4. Korfbal

Vraag 21:

Hoe heet dit sportattribuut?

1. Racket
2. Shuttle
3. Bal
4. Stick

Vraag 22:

Hoe heet dit sportattribuut?

1. Stick
2. Stok
3. Knuppel
4. Racket

Vraag 23:

Hoe heet dit sportattribuut?

1. Stick
2. Stok
3. Knuppel
4. Racket

Vraag 24:

Hoe heet dit sportattribuut?

1. Korf
2. Doel
3. Goal
4. Basket

Vraag 25:

Hoe heet dit sportattribuut?

1. Stick
2. Racket
3. Bat
4. Knuppel

werkwoorden met sporten

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ronaldo heeft de bal in het doel geschopt.

1. Ronaldo
2. heeft
3. de bal
4. geschopt

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Ga je vaak in de ochtend fitnessen?

1. Ga
2. je
3. vaak
4. ga fitnessen

Wat is het onderwerp?
Johann Cruiff is een van de beste voetballers aller tijden.

1. is
2. voetballers
3. Johann Cruiff
4. een

Wat is het onderwerp in deze zin.
Tennis is mijn favoriete sport.

1. wat
2. tennis
3. favoriete sport
4. is

De speler .........................de bal.

1. vangd
2. vang
3. vangdt
4. vangt

De man .........................van de duikplank.

1. dook
2. duikte
3. zwom
4. zwemde

Het voltooid deelwoord van gooien is

1. gegooien
2. gegooit
3. gooit
4. gegooid

Zij heeft ....................om de bus te halen.

1. rent
2. gerent
3. gerend
4. rendt

Het voltooid deelwoord van springen is

1. gesprongen
2. gespringt
3. gespringde
4. springt

De tegenwoordige tijd van wonnen is

1. wennen
2. gewonnen
3. wonen
4. winnen

De verleden tijd van deze zin.
Jij slaat de bal.

1. Jij slaadt de bal.
2. Jij sloeg de bal.
3. Jij slaatte de bal.
4. Jij slaan de bal.

Wat heb je geleerd? Wat vind je nog moeilijk?

Taalblokken

1F: zinsbouw en werkwoordspelling