Leesvaardigheid havo 2 les 5: tekstverbanden

Nederlands
Leesvaardigheid
Les 5:
havo 2
 P2 2021-2022
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Nederlands
Leesvaardigheid
Les 5:
havo 2
 P2 2021-2022

Slide 1 - Slide

Terugblik!
Je weet nu...
... welke 3/4 tekstdoelen en tekstsoorten we kennen.
... welke 3 soorten publiek we kennen.
... welke 2 functies de ‘rest’ van een alinea kan hebben.
...weet je waar in de alinea de kernzin kan staan.
...weet je het verschil tussen hoofd -en bijzaken.



Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze les ...

... ken je een aantal tekstverbanden.
... weet je dat tekstverbanden worden aangegeven door signaalwoorden.
... weet je dat de tekstverbanden uit 2 delen bestaan. 
... weet je hoe je de tekstverbanden moet noteren

Slide 3 - Slide

Alinea-, zin- en tekstverbanden

Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. 
Meestal is er een verband binnen zinnen, tussen zinnen en tussen alinea’s
Deze verbanden worden aangegeven door een signaalwoord

Signaalwoorden zorgen voor een duidelijke rode draad en verhogen de leesbaarheid van een tekst.

Slide 4 - Slide

Verbanden binnen zinnen, tussen zinnen en tussen alinea's
Signaalwoorden verbinden zinnen aan elkaar en zorgen zo voor een goedlopende, begrijpelijke samengestelde zin.
Ik houd van pizza, maar niet van pasta.

Signaalwoorden kunnen ook 2 losstaande enkelvoudige zinnen aan elkaar verbinden. Ik houd van pizza. Ik houd echter niet van pasta.

Daarnaast kunnen signaalwoorden alinea's met elkaar verbinden.

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden - herhaling les 4
Uitspraak-opsomming 
Na een uitspraak worden verschillende dingen opgesomd.
Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, daarnaast, nog, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen (= uitspraak).
In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook  vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen (= opsomming van drie zaken). 




Slide 6 - Slide

Tekstverbanden - Herhaling Les 4
Uitspraak-tegenstelling
Na een uitspraak wordt het tegengestelde beweerd.
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds ...anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een ontzettend avontuurlijke vent (= uitspraak).
Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven (= tegenstelling). 

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden - Herhaling Les 4
Uitspraak-voorbeeld 
Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals

Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad (= uitspraak).
Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt (= voorbeeld).



Slide 8 - Slide

Tekstverbanden - Nieuw!
Middel-doel
Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt. Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...

De  stichting Wakker Dier komt op voor de dieren (= doel). Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie (= middel). 


Slide 9 - Slide

Tekstverbanden - Nieuw!
Uitspraak-vergelijking
Na een uitspraak worden er twee of meer dingen met elkaar vergeleken.
Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met, net als

Net als bij Nederlands (= vergelijking) is het bij Engels belangrijk dat je verbanden in een tekst kunt herkennen (= uitspraak).

Slide 10 - Slide

Tekstverbanden - Nieuw!
Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren  (= oorzaak).
Hierdoor konden we niet schaatsen (= gevolg). 

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden - Nieuw!
Uitspraak-reden
Na of voor een uitspraak wordt een rden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk

Voor voetbalwedstrijd heb je een goede conditie nodig (= uitspraak), daarom train ik twee keer in de week (= reden).

Slide 12 - Slide

Oorzaak-gevolg versus Uitspraak-reden
Een oorzaak heeft een gevolg, daar heb je geen invloed op. 
Wanneer je bijvoorbeeld een pot nutella laat vallen (oorzaak), is de kans groot dat de pot kapot is (gevolg). 

Een reden gebruik je alleen wanneer je iets te kiezen hebt. Een reden heeft ook een verklaring. Voorbeeld: Omdat hij zijn brood niet heeft opgegeten, mag hij nu geen taart.

Slide 13 - Slide

Oorzaak-gevolg versus Uitspraak-reden

Het interview kon niet doorgaan, omdat de geïnterviewde ziek was = fout.
Veel oogsten gingen verloren omdat het vroor = fout.

Waarom is dit fout?
‘Omdat’ gebruik je bij een reden en ‘doordat’ bij een oorzaak. Op een reden kun je invloed uitoefenen, maar een oorzaak overkomt je. Het moet dus zijn: 'doordat'.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Noteerwijze
‘In de brandweerauto wordt dan ook geen plekje onbenut gelaten. Zo vinden brandweerlieden achter de luiken langs de wanden alle hulpmiddelen die ze nodig hebben.’

Welk verband geeft het signaalwoord ‘zo’ hier aan? 
Schijf de beide delen van dit verband op.

Uitspraak-cvoorbeeld

Uitspraak: In de brandweerauto wordt dan ook geen plekje onbenut gelaten.
Voorbeeld: achter de luiken langs de wanden vinden de brandweerlieden alle hulpmiddelen die ze nodig hebben.

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Pak je boek (Op Niveau).
Ga naar blz. 240/241.
Lees de tekst 5: Kauwgom wordt regenlaars
Log in bij Lessonup. 
Ga naar: Leesvaardigheid les 5
Maak vraag 1 t/m 20 op de volgende slides.

Slide 17 - Slide

1. Wat is de functie van de titel?

Slide 18 - Open question

2. Wat is denk je het onderwerp van de tekst?

Slide 19 - Open question

3. Op welke manier leidt de schrijver de tekst in?

Slide 20 - Open question

4. Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op.
a. Hij (regel 9)
b. hem (regel 16)
c. dat (regel 25)
d. die (regel 26)

Slide 21 - Open question

5. Welk verband geeft het signaalwoord om...te(regel 15) aan?

Slide 22 - Open question

6. Schrijf de twee delen van dit verband op.

Slide 23 - Open question

7. Welk verband geeft het signaalwoord Daardoor (regel 24) aan?

Slide 24 - Open question

8. Schrijf de twee delen van dit verband op.

Slide 25 - Open question

9. Welk verband geeft het signaalwoord want (regel 34) aan?

Slide 26 - Open question

10. Schrijf de twee delen van het verband op.

Slide 27 - Open question

11. Welk verband geeft het signaalwoord omdat (regel 38) aan?

Slide 28 - Open question

12. Schrijf de twee delen van dit verband op.

Slide 29 - Open question

13. Welk verband geeft het signaalwoord maar (regel 42) aan?

Slide 30 - Open question

14. Schrijf de twee delen van dit verband op.

Slide 31 - Open question

15. Is deze tekst subjectief of objectief? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open question

Einde van de les
Je kent nu een aantal tekstverbanden.
Je weet nu dat tekstverbanden worden aangegeven door signaalwoorden.
Je weet nu dat de tekstverbanden uit 2 delen bestaan.
Je weet nu hoe je de tekstverbanden moet noteren.

Slide 33 - Slide