Paragraf C: Der-Gruppe im 1. und 4. Fall (Stunde 2)

Hier bin ich zu Hause!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hier bin ich zu Hause!

Slide 1 - Slide

Was lernt ihr?

  • Je weet wat een lijdend voorwerp is en hoe je deze kunt vinden in een zin.
  • Je kunt de 'der-groep' toepassen in de 1e en 4e naamval.

Was machen wir?

  • Der-Gruppe im 1. und 4. Fall
  • Schluss

Slide 2 - Slide

Lidwoorden: 2 groepen
m
v
o
mv
der
die
das
die
ein
eine
ein
keine

Slide 3 - Slide

Lidwoorden: dies-, jed-, welch
Der-Gruppe, dus op dezelfde manier als der, die, das, die
m
v
o
mv
der
die
das
die
dieser
jeder
welcher
diese
jede
welche
dieses
jedes
welches
diese
jede
welche

Slide 4 - Slide

Lidwoorden en naamvallen
De lidwoorden zoals je ze kent (der, die, das, die, ein, eine, ein, keine) staan in de 1e naamval.

Het onderwerp van de zin staat altijd in de 1e naamval

Slide 5 - Slide

Lijdend voorwerp
Als iets het lijdend voorwerp in een zin is, kan het lidwoord veranderen.

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp van de zin?

Slide 7 - Open question

Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde + onderwerp 


Wat is in de volgende zinnen het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Slide

Claudia liest ein Buch.

Slide 9 - Open question

Unser Haus hat ein Wohnzimmer.

Slide 10 - Open question

Ich liebe dieses Dorf.

Slide 11 - Open question

Peter hat einen Hund.

Slide 12 - Open question

Lidwoorden in de juiste naamval
Als je kunt bepalen, wat het onderwerp én wat het lijdend voorwerp van een zin is, kun je ook de juiste vorm van het lidwoord invullen.


Slide 13 - Slide

Wat moest je ook alweer doen om het juiste lidw. in te kunnen vullen?

Slide 14 - Open question

Het juiste lidwoord invullen
1. Zin ontleden: onderwerp en/of lijd. vw. van de zin zoeken.
2. Welk geslacht heeft het zelfstandig naamwoord (waarvoor je dus het lidwoord moet invullen)?
3. Juiste vorm kiezen uit schema

Slide 15 - Slide

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall





Noteer dit schema in je boek bij de notities!
Valt je iets op aan dit schema?
m
v
o
mv
1e 
der
die
das
die
4e
den
die
das
die

Slide 16 - Slide

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall





Valt je iets op aan dit schema?
m
v
o
mv
1e 
der
die
das
die
4e
den
die
das
die

Slide 17 - Slide

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall
m
v
o
mv
1e 
der
dieser
jeder
welcher
die
diese
jede
welche
das
dieses
jedes
welches
die
diese
jede
welche
4e
den
diesen
jeden
welchen
die
diese
jede
welche
das
dieses
jedes
welches
die
diese
jede
welche

Slide 18 - Slide

Und jetzt... üben!
Vul de volgende zinnen aan met de juiste vorm van het lidwoord. 

Gebruik hiervoor het schema dat je zojuist in je boek hebt genoteerd!

Slide 19 - Slide

(de) Frau (v) hat ein Buch.

Slide 20 - Open question

Sandra hat (de) Tisch (m) gekauft.

Slide 21 - Open question

(deze) Tisch (m) ist billig (goedkoop).

Slide 22 - Open question

Schluss
Was habt ihr heute gelernt?


Hausaufgaben: machen Übung 7 (Paragraf C)

Denkt daran, am Donnerstag kontrolliere ich ob ihr alle Hausaufgaben bisher gemacht habt!

Slide 23 - Slide