Present Simple / tegenwoordige tijd.
- De present simple gebruik je voor feiten & gewoonten
Bijv: I walk to school every day. (gewoonte)/ He likes school (feit)
- Bij he/she/it zet je achter het werkwoord een S
Bijv: She loves school. / It rains every day.
- Bij he/she/it verandert Y in IES en een S klank in es
Bijv: I study, she studies. I watch, he watches.