Kapitel 6 uitleg voorzetsels met 3e en 4e naamval + persoonlijk voornaamwoord

DEUTSCH
 Willkommen im Deutschunterricht     
- Handy  in der Tasche
- Kauwgummi  ausspucken
- Bücher auf dem Tisch
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

DEUTSCH
 Willkommen im Deutschunterricht     
- Handy  in der Tasche
- Kauwgummi  ausspucken
- Bücher auf dem Tisch

Slide 1 - Slide

Frankfurt am Main

Slide 2 - Slide

der Unterrichtsplan

- Rückblick 
 - Lektion 4: 2 und 3  kontrollieren.
- Erklärung: Voorzetsels met de 3e naamval en de persoonlijke voornaamwoorden met de 3e naamval. 
- Lektion 4: Aufg. 8 und Aufg. 9 bis einschl. ( =t/m) 11 machen 
- Evaluation
 


 


Slide 3 - Slide

das  Lernziel:

- Je kunt in een tekst over sprookjes informatie over personen en plaatsen begrijpen
- Je kunt de voorzetsels van de 3e naamval noemen
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval zetten


Slide 4 - Slide

Hausaufgaben: 
Lektion 4: Aufg 2, 3 kontrollieren

Slide 5 - Slide

Rückblick

Was haben wir die vorige Unterrichtstunde gemacht? 

Slide 6 - Slide

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 4e naamval.
Voorzetsels met de 4e naamval:
  1. durch = door
  2. für = voor(bestemd voor iemand)
  3. ohne = zonder
  4. um= om
  5. gegen = tegen
  6. entlang= langs        Du spielst gegen mich.                                                                          Er kommt ohne ihn.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 7 - Slide

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 3e naamval.
Voorzetsels met de 3e naamval:
  1. mit = met
  2. nach = naar (landen/steden/richting)
  3. bei = bij
  4. seit = sinds
  5. von = van
  6. zu = naar(personen/gebouwen)
  7. aus = uit                      Du bist bei mir.                                                                                         Er kommt zu euch.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 8 - Slide

Personalpronomen 1e,3e,4e naamval
   mij        jou       hem    haar     het       ons       jullie    hen/hun    u

Slide 9 - Slide

Stap 1. controleer de zin op voorzetsels ( 3e en 4e )
Stap 2. Markeer deze en geef aan bij welke naamval dit voorzetsel hoort
Stap 3. Zet het persoonlijk voornaamwoord in de 3e of 4e  naamval. 

1. (van jou)  Das Buch ist  von  dir. 

2. (naar hem toe) Ich gehe zu ihm

3. (bij jullie) Bei euch in der Schule ist es toll. 

Slide 10 - Slide

macht jetzt selbstständig:  Lektion 4 Aufg. 9, 10 und 11 machen. 

Slide 11 - Slide

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 12 - Drag question

Zet het voorzetsel bij de goede naamval
3
4
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
gegen
ohne
um

Slide 13 - Drag question

Welk rijtje voorzetsels hoort bij de derde naamval?
A
aus, durch, für, von, zu, bei
B
seit, aus, für, in, an, bei, mit
C
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
D
mit, seit, zu, aus, neben, zwischen

Slide 14 - Quiz

Voorzetsels vierde naamval
A
durch, für, gegen, ohne, um
B
duch, fur, gegen, ohne, um
C
dürch, für, gegen, ohne, um

Slide 15 - Quiz

Ist das Telefon ... (voor) ... (mij)?
A
durch mich
B
gegen mich
C
für mich
D
fur mich

Slide 16 - Quiz

Heute Abend komme ich zu ....(jou)
A
dir
B
du
C
ihr

Slide 17 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 18 - Quiz

Hausaufgaben: Lektion 4: 8
Lektion 4 Grammatik B Aufg. 
9, 10, 11


  
 
 

Slide 19 - Slide