Monniken en Ridders havo 1

Monniken en Ridders klas 1





De vroege Middeleeuwen 500-1000
1 / 34
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Monniken en Ridders klas 1





De vroege Middeleeuwen 500-1000

Slide 1 - Slide

Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Ik kan na deze les:
* Uitleggen hoe de overgang van de Romeinen naar de Middeleeuwen verliep
* Uitleggen waarom Karel de Grote zo'n bekende vorst is geworden en wat hij gedaan heeft
* Uitleggen wat het Leenstelsel en het Hofstelsel inhouden
* Uitleggen hoe het drieslagstelsel werkte
* Vertellen hoe het Christendom werd verspreid

Slide 3 - Slide

Eerst de naam: 
De Middeleeuwen

  • De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.

  • Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode

  • Ongeveer tussen 500 en 1500

  • Vroege Middeleeuwen: 500-1000
  • Late Middeleeuwen: 1000-1500

Slide 4 - Slide


Onrustige tijden in Europa
500-800



  • Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
  • Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.
  • De handel kwam bijna tot stilstand
  • Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)

Slide 5 - Slide


Het Frankische Rijk
751-870




  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Keizer Karel de Grote
* Hij kreeg zijn naam omdat hij een groot rijk had en zelf ook erg lang was voor zijn tijd.
            
* Karel was het liefst in zijn palts (paleis) in Aken, maar liet ook       op andere plaatsen een palts bouwen. De Valkhof in Nijmegen is daar een voorbeeld van.

Slide 8 - Slide

Lezen en schrijven
Karel verplichtte zijn edelmannen om te leren lezen en schrijven om het rijk makkelijker te besturen. 
Karel had daar zelf trouwens veel moeite mee. Dit was zijn handtekening.

Slide 9 - Slide

Karel en het geloof
In het rijk van Karel de Grote moest iedereen christelijk worden. Om de Germanen daartoe te dwingen liet hij de heilige bomen omhakken. 

Slide 10 - Slide


Het leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 11 - Slide

Hofstelsel (1)
  • Een dorp met landbouwgrond heette een domein

  • De heer, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem.

  • Hij woonde soms in een donjon, een soort kasteel en soms in een vroonhof, de grote boerderij van de heer in het dorp

Slide 12 - Slide

Hofstelsel (2)
  • In het hofstelsel was het domein in twee stukken verdeeld.

  • Het ene deel van de grond was verpacht (verhuurd) aan horige boeren voor eigen opbrengst. Zij moesten een deel van opbrengst als pacht (belasting) betalen)

  • De opbrengst van het andere deel was volledig van de heer.

Slide 13 - Slide

Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.

Slide 14 - Slide


Het drieslagstelsel

  • Als landbouwgrond elk jaar wordt gebruikt, dan wordt de grond onvruchtbaar, waardoor de oogst steeds minder werd.
  • Met het drieslagstelsel werd de grond verdeeld in drie stukken, 
  • waarbij elk jaar één stuk grond niet gebruikt werd (braak). 

  • Hierdoor kon de grond herstellen en werd de opbrengst hoger.

Slide 15 - Slide

Braak
🐄
Zomergraan
🏖
Hoe werkt het drieslagstelsel?
Jaar 1 
Jaar 2 
Jaar 3 
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖

Slide 16 - Slide

Veel plichten,
weinig rechten

  • Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
  • De boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
  • Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
  • De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjeste doen.
  • Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
  • Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer.

Slide 17 - Slide


Ridders en kastelen

  • Ridders waren strijders te paard die vochten voor een heer
  • In ruil daarvoor kreeg hij een paard, de wapenuitrusting en een kasteel
  • In naam van de heer sprak hij soms ook recht in zijn gebied.
  • Ridders woonden in kastelen, maar dat waren in het begin vaak houten boerderijen, die pas later van steen werden.
  • De meeste kastelen die er nu nog staan zijn van na het jaar 1000

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video


Het Frankische Rijk valt uiteen

  • Het rijk werd na de dood van Karel de Grote en zijn zoon Lodewijk de Vrome steeds meer verdeeld en verdeeld en verdeeld...
  • De edelen die deze gebieden bestuurden, 'vergaten soms maar even' dat zij dit gebied offcieel nog steeds in leen hadden van hun leenheer!

  • Of ze leenden het weer verder uit aan achterleenmannen...

Slide 20 - Slide

1500 
v. Chr.
1000 
v. Chr.
500 
v. Chr.
1
500
1000
1500
2000
2050
Sleep de iconen naar de juiste plek in de tijdlijn.

Slide 21 - Drag question

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 22 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw
belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
Karel de Grote wordt nu de leenheer van de leenman
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Op deze afbeelding uit de dertiende eeuw
belooft een leenman trouw aan Karel de Grote.

Is deze uitspraak goed of fout?
De afbeelding is een directe bron over Karel de Grote.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Verspreiding Christendom
Missionarissen verspreiden Christendom D.M.V. :
  • Heidense feestdagen worden Christelijke feestdagen (Kerst / lente).
  • Kerken bouwen op heidense heilige plaatsten.
  • Vertellen over de bijbel
Koningen verspreiden Christendom D.M.V.
  • Zelf Christen worden --> volk wordt ook Christen. 
  • Geweld

Slide 25 - Slide

Verspreiding christendom 
Verspreiding van het christendom vonde plaats via missionarissen 

Omstreeks 500 bekeerden de Franken zich tot het christendom

gevolgd door Engeland en Ierland 

Slide 26 - Slide

Verspreiding christendom NL (Willibrord) 
690: Willibrord naar NL met een groep missionarissen om NL (Midden en Noord) te gaan bekeren

Pepijn gaf toestemming aan de missionarissen en stuurde soldaten ter bescherming. Ze werkten vanuit Utrecht

Willibrord werd benoemd tot aartsbisschop en liet op verschillende plekken kerken bouwen

Slide 27 - Slide

Verspreiding christendom NL

Nederlanders hadden een polytheïstische godsdienst

Christenen: Germanen hebben niet het juiste geloof en werden heidenen genoemd



Slide 28 - Slide

Bonifatius
Ook Bonifatius gaat als missionaris naar NL en ging daarna naar Duitsland.

Hij hakte een Germaanse boom om die zij vereerden en bewees dat er niks gebeurde

Werd aartsbisschop in Duitsland  en verdeelde het land in kerkprovincies

Christendom werd steeds belangrijker, maar hij werd in 754 vermoord

Slide 29 - Slide

 Christelijk Europa
Missionarissen: heidenen zullen eeuwig pijn lijden in de hel, toch was er veel verzet -> ze werden gezien als indringers

Kerken worden in brand gestoken en missionarissen worden vermoord door de Friezen en Saksen (Germanen) 
-> ze probeerden dus eerst vorsten te bekeren (waarom?)

Bij Karel de Grote bekeerden er veel mensen zich

Je kon Christen worden door te worden gedoopt

1000: bijna heel Europa is christelijk en hierdoor stoppen de Vikingen met hun plundertochten

Slide 30 - Slide

Vermenging van culturen
Germaanse tradities blijven bestaan, terwijl het Christendom zich langzaam verspreid
-> vermenging Germaans en christelijke cultuur

Bijvoorbeeld:
- Christelijke en Germaanse feesten worden op dezelfde dag gevierd (Pasen en Kerst)
- Mensen blijven geloven in feeën en kabouters
- Dagen van de week


Slide 31 - Slide

Invloedrijke geestelijken
Paus -> aartsbisschoppen -> bisschoppen -> pastoors

Geestelijkheid had veel invloed op de samenleving: pastoor legt uit hoe je moet leven in een preek en alleen zij konden lezen en schrijven, waardoor ze hoge functies hadden

Monniken en nonnen leefden in kloosters. Ze werkten en bidden alleen maar. Ze schreven christelijke of klassieke teksten over -> 'monikkenwerk'

De kerk werd rijk door geschenken van vorsten en edelen en werden er kloosters gesticht

Slide 32 - Slide

Schrijf 3 dingen op die je
deze les hebt geleerd

Slide 33 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 34 - Open question