De weg krijgen/vragen + waar doe je wat?

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Waar is het station, alstublieft?

Instroom thema 6

Ik eet een pizza in de sporthal.

1. Ja
2. Nee

Ik kijk een horrorfilm in de bioscoop.

1. Ja
2. Nee

Ik eet Gari Foto in het station.

1. Ja
2. Nee

Ik wil geld afhalen. Naar waar ga ik?

1. Naar het politiekantoor
2. Naar mevrouw Astrid
3. Naar de school
4. Naar de bank

Ik neem de trein. Waar doe ik dat?

1. In het station
2. In de supermarkt
3. In de snackbar
4. In de bibliotheek

Ik ben mijn portefeuille kwijt. Naar waar ga ik?

1. Naar de bioscoop
2. Naar de sporthal
3. Naar het politiekantoor
4. Naar het restaurant

Ik kook voor mijn vrienden. Ik ben melk vergeten... Waar haal ik dat?

1. In de supermarkt
2. In het station
3. In het zwembad
4. In het gemeentehuis

Ik heb honger. Ik heb zin in dürüm. Naar waar ga ik?

1. Naar het postkantoor
2. Naar de school
3. Naar de kiosk op de speelplaats
4. Naar de snackbar

Ik moet mijn identiteitskaart vernieuwen. Naar waar ga ik?

1. Naar het gemeentehuis
2. Naar de school
3. Naar mevrouw Linda's huis
4. Naar de sporthal

Welke zin is juist?

1. Je gaat rechtdoor.
2. Je gaat recht.
3. Je gaat naar de recht.
4. Je gaat naar rechtdoor.

Welke zin is juist?

1. Neem de eerste straat linkerdoor.
2. Neem de eerste straat links.
3. Ga links.
4. Ga linkerdoor.

Welke zin is juist?

1. Neem de zebra.
2. Neem het zebrapad.
3. Ga naar de zebrapad.
4. Jij neemt het zebrapad.

Vraag de weg naar het station in één goede zin.

Onthoud de woorden

snackbar - bibliotheek - zwembad

station - bank - bioscoop

Onthoud de woorden

gemeentehuis - restaurant - school 

postkantoor - politiebureau - zwembad