Voor je begint met lezen.

• Begrijpend lezen
• Basisschool
• Groep 6

Waar denk jij aan bij "helden"?

Doel van de les

• Vragen leren stellen bij de tekst
• Verschil leren tussen feit en mening
• Oefenen met toets-vragen
• Gewoon lekker lezen over helden!  

Tekst

• We lezen de tekst samen
• Arceer de lastige/nieuwe woorden
• Zet een F bij een feit
• Zet een M bij een mening 

Lees r. 2 t/m 8. Wat doet de schrijfster in dit stuk tekst?

1. Ze geeft een beschrijving .
2. Zij maakt een tegenstelling.
3. Zij stelt zichzelf vragen .
4. Zij geeft een samenvatting.

Waarom doet zij dit? En welke van haar vragen stel jij ook aan jezelf?

Lees r. 9. Welke uitspraak past hierbij?

1. Deze regel is een conclusie.
2. Deze regel is een voorbeeld.
3. Deze regel is een opsomming.
4. Deze regel is een tegenstelling.

Waar zijn Nelson Mandela, Anne Frank, Martin Luther King en Ghandi voorbeelden van? Zoek het bewijs in de tekst!

1. Van helden
2. Van superhelden of échte helden
3. Van gewone mensen
4. Van arme mensen

Wanneer vindt de schrijfster iemand een superheld of échte held? Antwoord in één (mooie) zin.

Lees r. 26 t/m 32. Welke uitspraak past bij dit stukje?

1. Je moet beroemd zijn om een held te worden.
2. Iedereen kan een held zijn, als je maar iets voor een ander doet.
3. Je moet belangrijke dingen hebben gedaan om een held te worden.
4. Het is voor gewone mensen onmogelijk om een held te worden.

Lees r. 33 en 34. Wat doet de schrijfster hier niet?

1. Zij doet een oproep aan ons om de wereld een beetje mooier te maken.
2. Zij geeft een voorbeeld van hoe wij samen de wereld een beetje mooier kunnen maken.
3. Zij trekt een conclusie over het mooier maken van de wereld.
4. Zij maakt een vergelijking.

De wereld mooier maken, dat kunnen wij toch niet!

1. Waar
2. Niet waar

Bedenk voorbeelden van "heldendaden" die jij kunt doen!