Fictie §1 t/m §5

Fictie §1 t/m §5
§1 Ontwikkeling van de hoofdpersoon (p. 66)
§2 Motieven en symbolen (p. 70)
§3 Onderwerp en thema (p. 76)
§4 Stijl
§5 Over gedichten
Verhaal 'Dilemma' van Özcan Akyol
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 49 min

Items in this lesson

Fictie §1 t/m §5
§1 Ontwikkeling van de hoofdpersoon (p. 66)
§2 Motieven en symbolen (p. 70)
§3 Onderwerp en thema (p. 76)
§4 Stijl
§5 Over gedichten
Verhaal 'Dilemma' van Özcan Akyol

Slide 1 - Slide

Personages - er bestaan geen verhalen zonder personages
Hoofdpersoon = het belangrijkste personage, degene over wie het hele verhaal gaat. Een ander woord voor hoofdpersoon is protagonist. 
Je weet wat de hoofdpersoon hoort, ziet, denkt en voelt. 

De overige personages zijn bijfiguren

Slide 2 - Slide

Ontwikkeling hoofdpersoon

Slide 3 - Slide

Conflictmodel:
eerste fase -->  evenwicht
tweede fase --> conflict
derde fase --> ontwikkeling
vierde fase --> oplossing / nieuw evenwicht

De hoofdpersoon is veranderd 
of heeft een belangrijke les geleerd.

Slide 4 - Slide

Ontwikkeling van de hoofdpersoon
* De eerste fase is evenwicht. Het leven van de hoofdpersoon is ‘normaal’ – alles is al een tijd hetzelfde.
* In de tweede fase gebeurt er iets wat het leven van de hoofdpersoon ingrijpend verandert. Er ontstaat een conflict (probleem). De ouders van de hoofdpersoon gaan bijvoorbeeld scheiden, de hoofdpersoon wordt ziek of moet verhuizen.
* De derde fase is ontwikkeling. De hoofdpersoon moet in actie komen om goed met de verandering te leren omgaan.
* In de laatste fase is er een oplossing van het conflict en/of is er een nieuw evenwicht.
   De hoofdpersoon is veranderd of heeft een belangrijke les geleerd.

Slide 5 - Slide

Eerste fase = evenwicht
Het leven van de hoofdpersoon is ‘normaal’ – alles is al een tijd hetzelfde.

Voorbeeld:
Aan het begin van 'Harry Potter en de Steen der Wijzen' woont Harry bij zijn oom en tante. Er gebeuren wel wat vreemde dingen (en wij als lezer hebben dankzij het eerste hoofdstuk al wat voorkennis), maar Harry leeft gewoon het leven van een kind van 10.


Slide 6 - Slide

Tweede fase = conflict
Er gebeurt iets wat het leven van de hoofdpersoon ingrijpend verandert.

Voorbeeld:
Opeens komen er vreemde brieven voor Harry Potter, die hij absoluut niet mag lezen. Op zijn elfde verjaardag hoort hij dat hij een tovenaar is en naar een tovenaarsschool gaat. Ook hoort hij dat zijn ouders zijn vermoord door een duistere tovenaar toen hij nog een baby was.

Slide 7 - Slide

Derde fase = ontwikkeling
De hoofdpersoon moet in actie komen om goed met de verandering te leren omgaan. Meestal de langste fase!

Voorbeeld:
Harry Potter gaat naar Zweinstein en leert daar zijn magische krachten te gebruiken. Ook sluit hij vriendschappen en leert hij allerlei levenslessen. Hij ontdekt dingen waar hij heel goed in is (Zwerkbal) en maakt een aantal keer bewust de keuze om 'goed' te zijn.

Slide 8 - Slide

Vierde fase = oplossing en/of nieuw evenwicht
De hoofdpersoon is veranderd of heeft een belangrijke les geleerd.

Voorbeeld:
Harry komt aan het einde van het boek oog in oog te staan met de slechterik en weet hem te verslaan, dankzij alles wat hij in de ontwikkelingsfase heeft geleerd en dankzij zijn loyaliteit aan anderen. Dat is de oplossing.
Daarna heeft Harry nog een paar rustige dagen met zijn vrienden op Zweinstein en gaat hij met de trein naar huis voor de zomervakantie. Dat is het nieuwe evenwicht.

Slide 9 - Slide

§2 - Motieven en symbolen
 ~ Motieven ~
Soms laat een schrijver in zijn verhaal bepaalde elementen extra opvallen, door ze vaak terug te laten komen of door ze heel uitgebreid te beschrijven. 
Die elementen heten MOTIEVEN. 

Motieven zijn er niet zomaar. Ze hebben een betekenis!

Soms staat de betekenis van het motief vast (zie: symbolen), maar soms moet je er zelf tijdens het lezen achter zien te komen wat de betekenis is.

Slide 10 - Slide

§2 - Motieven en symbolen
 ~ Motieven ~
Motieven kunnen van alles zijn:

Tastbare dingen: spiegels, dobbelsteen, regen, dieren.
Abstractie dingen: kleuren, getallen, dromen, reizen.
Ideeën, zoals: uitspraken, songteksten, quotes uit een ander boek.

Een voorbeeld: In een verhaal over eenzaamheid kan het motief "een lege stoel" steeds terugkomen om dat eenzame gevoel te benadrukken.

Slide 11 - Slide

§2 - Motieven en symbolen
 ~ Symbolen ~
Sommige motieven komen in veel verschillende teksten voor en betekenen altijd hetzelfde. Dit zijn SYMBOLEN.

hart = liefde
kruis = geloof
slang = het kwaad
vlag = land of vrijheid

Slide 12 - Slide

Motief in fictie
Slang = het kwaad

Harry Potter: slang is het symbool van Zwadderich, Voldemort wordt vergezeld van een slang. 
Dat Harry met slangen kan praten, blijkt door zijn aanraking met Voldemort te komen. Als Voldemort overlijdt, verliest Harry deze gave.


Slide 13 - Slide

Motief in fictie
Het getal 8:
lievelingscijfer Saskia, duikt regelmatig op:

'Hij telde; het was de achtste paal van het einde van het hek. Er kwam een glimlach op zijn gezicht: acht was haar geluksgetal. Rozen waren het mooist als het er acht waren, en ze vond het jammer dat hij niet een jaar jonger was - dan zouden ze acht jaar schelen' (p. 12). 



Slide 14 - Slide

§3 - Onderwerp en thema

Onderwerp geeft aan waar het boek over gaat. 
(zo kort mogelijk: één of enkele woorden)

Thema is datgene waar de schrijver je over aan het denken wil zetten of waar hij/zij een bepaalde opvatting over heeft . Wat is de boodschap?

Slide 15 - Slide

§3 Onderwerp en thema voorbeeld 1
Onderwerp: Liefde

Thema: De liefde tussen vader en zoon is onvoorwaardelijk.
Thema: Hoeveel mag je van iemand houden?
Thema: Liefde is uiteindelijk egoïstisch. 

Slide 16 - Slide

§3 Onderwerp en thema voorbeeld 2
Onderwerp: Pesten

Thema: Je moet anderen behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden.
Thema: Pesten heeft heel erge gevolgen voor het leven van de gepeste. 
Thema: Mensen die pesten zijn heel ongelukkig.

Slide 17 - Slide

§3 - voorbeeld The Lion King
Onderwerp: opgroeien (coming-of-age)

Thema: accepteer jezelf en 
neem je verantwoordelijkheden.

Slide 18 - Slide

§4 Stijl
Stijl = de taal die een schrijver gebruikt om het verhaal te vertellen.

Of jij de stijl leuk vindt, is een kwestie van smaak. De ene stijl is niet per se beter dan de andere.

Slide 19 - Slide

  • Gebruikt de schrijver figuurlijk taalgebruik of stijlfiguren?
  • Veel of weinig beschrijvingen
  • Gebruikt de schrijver veel dialogen of niet? 
  • Zit er humor in de tekst?
  • Woordkeuze: moeilijke woorden of juist eenvoudig? Nieuwe woorden die oudere mensen misschien niet eens kennen (= neologismen)? 
  • Kijk naar de zinsbouw: korte, eenvoudige zinnen? Samengestelde zinnen? Verschrikkelijk lange zinnen?
§4 Schrijfstijl: waar let je op?

Slide 20 - Slide

§4 Schrijfstijl
Fragment A
De wind sneed als een mes door zijn jas. Hij trok zijn kraag op en versnelde zijn pas. Nog drie straten en hij was thuis.

Fragment B
De man liep door de stad. Het was koud. Hij deed zijn jas dicht. Hij moest opschieten.

Fragment C
Terwijl de nachtwind als een onzichtbare dief over de verlaten straten gleed, haastte hij zich naar huis. De kou beet in zijn gezicht, een ijzige herinnering aan de naderende winter.
In fragment A zit figuurlijk taalgebruik. De schrijver gebruikt eenvoudige woorden en maakt afwisselend korte en iets langere, samengestelde zinnen. 

In fragment C heeft de schrijver een sobere stijl: geen figuurlijk taalgebruik, geen omschrijvingen, eenvoudige woorden, korte zinnen.

In fragment B gebruikt de schrijver figuurlijk taalgebruik, moeilijkere woorden en maakt hij lange zinnen. Dit is veel beschrijvender dan fragment C.

Slide 21 - Slide

§5 Over gedichten
Vaste vorm: sommige soorten gedichten hebben altijd dezelfde vorm = een bepaalde strofeverdeling + een bepaald rijmschema. 

Vrije verzen: gedichten zonder vaste vorm.

Slide 22 - Slide

Rijmschema

Slide 23 - Slide

Limerick (vaste vorm!)
  • humoristisch gedicht 
  • vijf regels 
  • rijmschema aabba
  • De eerste regel eindigt meestal op een plaatsnaam. 
  • De laatste regel is altijd een verrassende uitspraak.

Slide 24 - Slide

Voorbeeld limerick

Slide 25 - Slide

Sonnet 
(= vaste vorm!)
  • veertien regels
  • vier strofen

Rijmschema is niet altijd hetzelfde. Hiernaast is het schema:
abba abba cde cde

Slide 26 - Slide

Enjambement
Een dichter breekt soms zinnen op een grammaticaal onlogische plaats af = enjambement.

Zo kan een dichter spanning opbouwen of een woord extra benadrukken.

Slide 27 - Slide

Assonantie
Assonantie = klinkerrijm
--> klankovereenkomst in klinkers


Maar het leven is te hard en vast
Of we al een rustplaats graven,
Nog nimmer kwam de grote nacht
En is een mensch gaan slapen. 

M. Nijhoff



Slide 28 - Slide

Alliteratie
Alliteratie = beginrijm
--> woorden beginnen met dezelfde klank

De zwoele zomer ging ver voorbij
de horizon
gaf een glinsterende blik op 
het leven dat ik leiden zou
als het weer winter wordt.





Slide 29 - Slide

Dilemma - Özcan Akyol (kort verhaal)
Over de titel: een dilemma is een probleem of een situatie waarbij je een keuze moet maken, een beslissing moet nemen, een knoop moet doorhakken, maar elk besluit levert weer andere problemen op. Elke oplossing is even onaantrekkelijk.

Slide 30 - Slide

Inhoud Dilemma - 
Lennard zit op het vwo in Drenthe. Hij wordt gepest en heeft eigenlijk maar één vriend: Youssef, een Marokkaanse jongen. Lennard leest veel, kijkt het journaal en is dromerig. Hij is verliefd op Lizzy, maar zij lijkt niet in hem geïnteresseerd. Zijn vader stemt PVV en 'preekt' veel over het nieuws. 

Op een dag ziet Lennard dat Youssef op zijn laptop een filmpje kijkt van een propaganda-onthoofding door moslimextremisten. Later die dag gaan ze samen naar de arcadehal. Onderweg is Youssef erg geïnteresseerd in een grote vrachtwagen. 

Slide 31 - Slide

Inhoud Dilemma - 
In de arcadehal speelt Youssef een schietspel, maar dat gaat niet zo goed. Hij komt uit het spel en zegt dat de arcade-eigenaar het spel beïnvloed heeft, met rascistische motieven. Lennard ontkent dat en Youssef wordt dan een beetje boos. Hij zegt dat Lennard niets van de wereld weet. Lennard is bang voor Youssef, voor de eerste keer.


Slide 32 - Slide

Inhoud Dilemma - 
De volgende dag maakt Lennard de keuze om naar de conrector van de bovenbouw, mevrouw Dubois, te gaan. Hij vertelt wat er gisteren is gebeurd, maar laat een aantal belangrijke details weg (bijvoorbeeld dat Youssef een spel aan het spelen was), zodat het ernstiger klinkt en hij serieuzer genomen zal worden.
De dag daarna loopt alles uit de hand: de politie haalt Youssef uit school, op sociale media en op school gaan de wildste verhalen rond. Ook Lennard moet naar het politiebureau komen om zijn verhaal te doen. Het wordt ook opgepikt door het lokale nieuws.

Slide 33 - Slide

Inhoud Dilemma - 
De politie vindt niets verdachts en laat Youssef gaan. Lennard neemt zich voor om de waarheid te vertellen en Youssef van alle blaam te zuiveren, maar hij ontdekt dat mensen helemaal niet geïnteresseerd zijn in de waarheid en dat hij geen grip meer heeft op de verhalen die rond gaan.

De conrector vertelt dat Youssef niet meer terug wil komen op school.

Slide 34 - Slide

Onderwerp en thema Dilemma - 
Onderwerp: rascisme, vriendschap

Thema: met ondoordachte acties kun je iets in gang zetten dat je niet meer kunt controleren.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Het conflictmodel bestaat uit .... fasen
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 37 - Quiz

Het conflictmodel begint en eindigt met:
A
Evenwicht
B
Motorisch moment
C
Ontwikkeling
D
Oplossing

Slide 38 - Quiz

Wat is de jusite volgorde van het conflictmodel?
A
Evenwicht - Conflict - Ontwikkeling - Oplossing - Evenwicht
B
Evenwicht - Ontwikkeling - Conflict - Oplossing - Evenwicht
C
Evenwicht - Oplossing - Conflict - Ontwikkeling - Evenwicht

Slide 39 - Quiz

Wat betekent dit symbool?
A
geloof
B
vrijheid
C
hoop
D
liefde

Slide 40 - Quiz

Welk soort gedicht
is dit?

Slide 41 - Open question

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 42 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 43 - Quiz

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 44 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 45 - Quiz

Wat is het
rijmschema?
A
aabb
B
abba
C
abab
D
abcb

Slide 46 - Quiz

Welke rijmvorm is
'kom'-'kijken'?

Slide 47 - Open question

Welke rijmvorm is
'kijk'-'rijdt'-'hij'?

Slide 48 - Open question

Welke rijmvorm is
'ramen'-'samen'?

Slide 49 - Open question

Hoe noem je dit vreemde regeleinde?

Slide 50 - Open question

* Alles is al een tijd hetzelfde.
* Er gebeurt iets wat het leven van de hoofdpersoon ingrijpend veranderd.
Combineer:
* De hoofdpersoon moet in actie komen.
* De hoofdpersoon is veranderd of heeft een belangrijke les geleerd.
fase 1 - evenwicht
fase 2 - conflict
fase 3 - ontwikkeling
fase 4 - oplossing / nieuw evenwicht

Slide 51 - Drag question

In een _________ wordt je aandacht soms getrokken naar een _____________ dat opvalt, doordat het bijvoorbeeld vaker voorkomt of uitgebreid behandeld wordt. Dit noem je een ____________. Deze verhaalonderdelen hebben een _____________ die soms vaststaan en die je soms uit het verhaal moet afleiden.
Zet op de juiste plaats:
betekenis
element
verhaal
motief

Slide 52 - Drag question

Overhoorvragen voor jezelf:
  • Noem de fases van het conflictmodel.
  • Leg het conflictmodel uit met een verhaal dat je goed kent.
  • Wat is een motief? En wat is het verschil met een symbool?
  • Leg het verschil tussen onderwerp en thema uit.
  • Waarop let je als je de stijl van een auteur beschrijft?
  • Wat is het verschil tussen vaste vorm en vrij vers? 

Slide 53 - Slide

Overhoorvragen voor jezelf:
  • Wat is alliteratie en wat is assonantie?
  • Wat is enjambement?
  • Noem de kenmerken van een limerick.
  • Voor welk dilemma stond Lennard in 'Dilemma'?
  • Wat zijn het onderwerp en het thema van 'Dilemma'?
  • Wat vind je van de keuze van Lennard?

Slide 54 - Slide