maandag 18 maart taalverzorging 2de jaars

Nederlands flex 
- De flex lessen zijn gecategoriseerd. Bij gaat het op maandag over schrijfvaardigheid of taalverzorging. 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands flex 
- De flex lessen zijn gecategoriseerd. Bij gaat het op maandag over schrijfvaardigheid of taalverzorging. 

Slide 1 - Slide

Wat is schrijfvaardigheid?
Als je over goede schrijfvaardigheden beschikt, ben je in staat jezelf schriftelijk op een correcte en heldere manier uit te drukken. 

Je hebt dan kennis van grammatica, spelling, zinsstructuren en weet hoe je kan dit toepassen. 

Slide 2 - Slide

Wat is taalverzorging?
Jullie moeten de regels en begrippen kennen om taal schriftelijk en mondeling correct toe te passen.

 Het gaat om regels voor het foutloos toepassen van de juiste uitspraak en spelling van woorden en van het op de goede manier toepassen van leestekens.

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Heeft iemand een vraag over een onderdeel van schrijfvaardigheid of taalverzorging ? 

- Herhaling schrijfvaardigheid: grammatica via LessonUp.


Slide 4 - Slide

Hoe vind je de pv in een zin?

Slide 5 - Open question

Ik wil gauw naar huis
Wat is de persoonsvorm?
A
ik
B
naar huis
C
gauw
D
wil

Slide 6 - Quiz

De pv is een zinsdeel.



De zin= Ik wil gauw naar huis


persoonsvorm = wil, wil is dan ook een zinsdeel

Slide 7 - Slide

Ik /wil/ gauw naar huis.

Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is zeker een zinsdeel?
A
gauw
B
naar huis
C
niets
D
ik

Slide 8 - Quiz

Naast het fietsenhok lag een kapotte fiets.

een kapotte fiets =
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Deze reis heb ik via internet geboekt.

Deze reis =
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Hoeveel heb jij voor deze tweedehands iPhone betaald?

heb betaald=
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Afgelopen week hebben Erik en Natasja een fietstocht van 40 kilometer gemaakt.

Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 12 - Open question

Voor haar verjaardag gaf ik Moniek het spel Kolonisten van Catan.

Wat is het lijdend voorwerp? (Wie of wat gaf Moniek?)

Slide 13 - Open question

Herschrijf de zin.
Laat het woordje aan weg: Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

Slide 14 - Open question

Herschrijf de zin.
Zet het woord aan ertussen:
De trainer gaf ons een peptalk.

Slide 15 - Open question

Herschrijf de zin.
Laat het woordje voor weg: Het maakt voor mij niets uit.

Slide 16 - Open question

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

de persoonsvorm =
A
Hij
B
gaf
C
de plant
D
aan mevrouw Heikens

Slide 17 - Quiz

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

werkwoordelijk gezegde ( alle werkwoorden in de zin) =
A
Hij
B
gaf
C
de plant
D
aan mevrouw Heikens

Slide 18 - Quiz

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

Het onderwerp =
A
Hij
B
gaf
C
de plant
D
aan mevrouw Heikens

Slide 19 - Quiz

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

Het lijdende voorwerp is (wie of wat gaf mevrouw Heikens?) =
A
Hij
B
gaf
C
de plant
D
aan mevrouw Heikens

Slide 20 - Quiz

Hij gaf de plant aan mevrouw Heikens.

Welk zinsdeel heb je niet benoemd?
A
Hij
B
gaf
C
de plant
D
aan mevrouw Heikens

Slide 21 - Quiz

De trainer gaf ons een peptalk.

Het onderwerp =
A
De trainer
B
gaf
C
ons
D
een peptalk

Slide 22 - Quiz

De trainer gaf ons een peptalk.

Het lijdend voorwerp =
A
De trainer
B
gaf
C
ons
D
een peptalk

Slide 23 - Quiz

De trainer gaf ons een peptalk.

Welk zinsdeel heb je niet benoemd?
A
De trainer
B
gaf
C
ons
D
een peptalk

Slide 24 - Quiz

Het maakt voor mij niets uit.

Het werkwoordelijk gezegde =
A
Het
B
maakt uit
C
voor mij
D
niets

Slide 25 - Quiz

Het maakt voor mij niets uit.

Het onderwerp =
A
Het
B
maakt uit
C
voor mij
D
niets

Slide 26 - Quiz

Het maakt voor mij niets uit.

Het lijdend voorwerp is =
A
Het
B
maakt uit
C
voor mij
D
niets

Slide 27 - Quiz

Het maakt voor mij niets uit.

Welk zinsdeel heb je niet benoemd?
A
Het
B
maakt uit
C
voor mij
D
niets

Slide 28 - Quiz

meewerkend voorwerp
De zinsdelen die je net niet benoemd hebt (aan mevrouw Heikens, ons, voor mij), noem je het meewerkend voorwerp.

Je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:
Aan wie(of voor wie) + wg  + o + lv?

Slide 29 - Slide

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de persoonsvorm.

Slide 30 - Open question

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer het werkwoordelijk gezegde.

Slide 31 - Open question

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.

Noteer de vraag voor het onderwerp.

Slide 32 - Open question

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de vraag voor het lijdend voorwerp.

Slide 33 - Open question

De docent heeft al zijn leerlingen een voldoende gegeven.
Noteer de vraag voor het meewerkend voorwerp.

Slide 34 - Open question