GV3 Lesstof SO 14 oktober

Instructie 
SO 14 oktober

Chapitre 1
Bron A (F-N / N-F)
Bron B (F-N)
Bron D
Bron H


1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 160 min

Items in this lesson

Instructie 
SO 14 oktober

Chapitre 1
Bron A (F-N / N-F)
Bron B (F-N)
Bron D
Bron H


Slide 1 - Slide

blz. 86
leren F-N / N-F
chap. 1 Bron A F-N / N-F

Slide 2 - Slide

blz. 86
leren F-N
Chap. 1 bron B

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

De basis

Slide 5 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
VORM
PLAATS
Uitleg

Slide 6 - Slide

Klas 2

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

blz. 31

Slide 9 - Slide

Stappenplan

Slide 10 - Slide

Onthoud!
onregelmatig
regelmatig
uit je hoofd leren
regel toepassen

Slide 11 - Slide

1. Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig qua plaats?
vóór het znw
ná het znw
bon
vieux
nouveau
grand
petit
beau
jeune
joli
long
mauvais
premier
dernier

Slide 12 - Slide

2. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud?



Nee => Is het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud?


klaar
klaar
nouveaux
beaux


longue

voeg een s toe, behalve als er al een s of een x staat

Slide 13 - Slide

4. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud?
Onregelmatig qua vorm
Regel:
voeg een e toe, behalve als er al een e staat
bonne 
belle
nouvelle
vieille
longue
première
dernière

ien => ienne
eux => euse
if => ive

Slide 14 - Slide

5. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk meervoud?
voeg een toe.

Slide 15 - Slide

blz. 44 - 46

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

Le passé composé (verbes -er)
J'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez 
ils / elles ont
dansé
J'ai dansé = I have danced

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

stam = het werkwoord zonder er /re

donner = donn
aimer = aim
chanter = chant
vendre = vend
rendre = rend
confondre = confon
Uitgang = de letters die je achter de stam toevoegt als je een werkwoord gaat gebruiken


er

je + e
tu + es
il / elle / on + e

nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent
re

je + s
tu + s
il / elle / on + -

nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent

Slide 24 - Slide

Le passé composé (verbes -re)
J'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez 
ils / elles ont
vendu
J'ai vendu = I have sold

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide