lees-enschrijfvaardigheid basis havo

Ga naar menti.com->
3274 0405


1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ga naar menti.com->
3274 0405


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Basisbegrippen lezen/schrijven: kennen en toepassen
Signaalwoorden: wat zijn het / functie / voorbeelden
Functiewoorden: wat zijn het / betekenis kennen


Dit moet je weten voor alle SE's en het CE.

Slide 3 - Slide

Tekstsoorten en tekstdoelen
Tekstsoorten -> Wat zijn dat?
Tekstdoelen -> Hoeveel zijn er?
  • 7 doelen
  • Reader, blz. 15 en 16: toepassen van de tekst in de tabel
  • Uiteenzetting: stand van zaken in de werkelijkheid
  • Beschouwing: verschillende gezichtspunten ter overweging
  • Betoog: standpunt onderbouwd met argumenten

Slide 4 - Slide

Opdracht
Lees hoofdstuk 'Onderwerp en hoofdgedachte' op blz. 15 en 16 van je reader.
Pas de informatie toe in de tabel.
Klaar? Lees 'Opbouw van een tekst' (blz. 16, reader)
Geef antwoord op de vragen:
1. De inleiding bestaat uit minstens 2 delen. Welke zijn dat?
2. Uit welke 2 andere delen kan een inleiding bestaan?
timer
10:00

Slide 5 - Slide

1. Informeren-> uiteenzetting / beschouwing / nieuwbericht -> feiten/zakelijk
2. Overtuigen -> betoog-> (subjectieve) argumenten + standpunt
3. Opiniëren -> column-> mening geven 
4. Activeren (overhalen)-> advertentie-> subjectief
5. Instrueren -> gebruiksaanwijzing -> signaalwoorden
6. Gevoelens oproepen (emotioneren) -> gevoelens-> songtekst/gedicht -> 
7. Amuseren -> aantrekkelijke taal -> sinterklaasrijm

Slide 6 - Slide

Aandachttrekker
Inleiding bestaat uit minstens 2 delen:
  1. Aandachttrekker (i.c.m. prikkelende openingszin)
  2. Introductie van het onderwerp
  3. Bij betoog: standpunt
  4. Opbouw van de tekst

Slide 7 - Slide

Aan de slag!
Maken: oefening 1, blz. 17-18
Klaar? Lezen reader 'Middenstuk' + 'Slot', blz. 19
timer
15:00

Slide 8 - Slide

Antwoorden oef. 1

Slide 9 - Slide

Antwoorden

Slide 10 - Slide

Antwoorden

Slide 11 - Slide

Antwoorden

Slide 12 - Slide

Aan het begin van de les...
Basisbegrippen lezen/schrijven: kennen en toepassen

Slide 13 - Slide

De oorlog in Oekraïne kan hier in Nederland voor een recessie zorgen.
recessie =
A
schade aan de democratie
B
een politieke crisis
C
opleving van de arbeidsmarkt
D
een achteruitgang in de economie

Slide 14 - Quiz

Door het heropenen van gaswinning in Nederland, worden Groningers misschien weer gedupeerd. Gedupeerd =
A
beledigd
B
achtergesteld
C
benadeeld
D
bespot

Slide 15 - Quiz

Rusland is de opponent van Oekraïne.
opponent =
A
de tegenstander
B
het buurland
C
het voorbeeld
D
de achtergestelde partij

Slide 16 - Quiz

Een delegatie zal namens Oekraïne onderhandelen.
een delegatie =
A
een paar mensen die de groep vertegenwoordigen
B
een persoon die de groep vertegenwoordigt

Slide 17 - Quiz

De meeste landen zullen Rusland boycotten.
boycotten =
A
minachten
B
negeren
C
prijzen
D
uitsluiten

Slide 18 - Quiz

Er is een nieuwe wet in Rusland, die bepaalde kranten censureert.
censureren =
A
reclame maken voor
B
onbelangrijk maken
C
sponsoren
D
bepaalde media-uitlatingen verbieden

Slide 19 - Quiz

Veel Russen in Nederland generen zich vanwege de nieuwe oorlog.
generen =
A
trots zijn
B
afstand nemen van
C
schamen
D
niet onder de indruk zijn van

Slide 20 - Quiz

beeldspraak (uitdrukkingen)

Slide 21 - Slide

Poetin bleek al sinds lange tijd een verborgen agenda te hebben.
verborgen agenda =
A
een dubbele (stiekeme) bedoeling
B
een geheime missie

Slide 22 - Quiz

Niemand wil verzeild raken in een derde wereldoorlog.
verzeild raken =
A
getroffen worden
B
ongewild betrokken raken bij

Slide 23 - Quiz

Burgers in belegerde steden zitten met de handen in het haar.
met de handen in het haar zitten =
A
optimistisch blijven
B
radeloos zijn
C
beledigd zijn

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Maandag 16 september
Welkom!
Pak je boek en ga lezen.
timer
15:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Perspectief (blz. 6+7)
Ik-perspectief
Personale vertelsituatie (hij/zij-perspectief)
Auctoriale verteller (alwetende ik)
Meervoudig perspectief: perspectief ligt bij verschillende verhaalfiguren (ik-vorm/personale vorm)
Perspectiefwisseling: combinaties perspectieven (auctoriaal + personaal komt vaak voor)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Flatcharacter
Round character
Karakterbeschrijving: direct/indirect
Wat
weet
je
al
?!

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

........ je gebruik wil maken van de app, moet je wel ....... een camera in de auto installeren. ................ wordt deze gekoppeld aan een platform dat videobeelden uitleest. De beelden worden dan herkend door een systeem dat is getraind om onderscheid te maken tussen een normale auto ..... een scanauto.
Gebruikers krijgen bij het zien van een scanauto een seintje via de app. Bestuurders hebben dan vijf minuten om dan alsnog te betalen ..... de auto weg te halen. 

Slide 40 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Wat zou een geschikte titel voor de tekst kunnen zijn?
Wat zou de hoofdgedachte kunnen zijn?

  • Boodschap van de schrijver (zin); het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen. Waar vind je de hoofdgedachte?
  • Inleiding + slot + kernzinnen

Slide 41 - Slide

Signaalwoorden
Zorgen ervoor dat er een verband ontstaat tussen woorden, zinnen en alinea's. Kijk maar:
Ik ben thuis, want ik ben ziek.
Ik ben thuis en ik ben ziek.
Een ander signaalwoord zorgt voor een andere betekenis!
Reader, blz. 20, 21 & 22
Dit moet je weten voor SE's en CE! 

Slide 42 - Slide

Functiewoorden
Reader, blz. 24

In CE worden deze begrippen gebruikt dus die moet je kennen.

Dus: brede woordenschat!

Slide 43 - Slide

Exitticket
Welke (sleutel)begrippen zijn er tot nu toe behandeld bij Nederlands?
Schrijf ze in de sleutels, zet je naam erbij, lever het ticket in...
...en verlaat de les!

Slide 45 - Slide