aan het einde van de les kun je de bijzinnen in samengestelde zinnen begrenzen en benoemen
Slide 2 - Slide
Meervoudig samengestelde zinnen.
Tot nu toe heb je geleerd:
Een samengestelde zin heeft 2 pv’s.
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
1. hoofdzin + hoofdzin (= nevenschikking)
2. hoofdzin + bijzin (=onderschikking)
3. hoofdzin en bijvoeglijke bzin
Slide 3 - Slide
Meervoudig samengestelde zinnen.
hoofdzin + hoofdzin (= nevenschikking)
- Beide zinnen kunnen los van elkaar bestaan.
- De zinnen worden aan elkaar gekoppeld door nevenschikkende voegwoorden: maar, of, want, en.
- In een hoofdzin staat de pv op plaats 1 of 2 (als je de zin in zinsdelen verdeelt)
Voorbeeld:
"Ik maak een wandeling, want het is mooi weer"
Slide 4 - Slide
Meervoudig samengestelde zinnen.
2. hoofdzin + bijzin (=onderschikking)
- Slechts 1 deel is de hoofdzin. De andere zin (de bijzin) kan niet op zichzelf staan.
- De zinnen worden aan elkaar gekoppeld door onderschikkende voegwoorden: dat, of, waar, omdat, doordat en als.
- In een bijzin staat de pv op een latere plek
Voorbeeld:
De leerling moest een briefje halen, omdat ze te laat kwam
Slide 5 - Slide
3. hoofdzin en bijvoeglijke bijzin
- de bijvoeglijke bijzin staat in de hoofdzin
- het geeft belangrijke informatie over het woord dat ervoor staat.
- de bijvoeglijke bijzin heeft een eigen pv
Voorbeeld:
De klas had medelijden met de leerling die te laat kwam.
Slide 6 - Slide
Nieuw in blok 4:
Een samengestelde zin kan ook uit meer dan 2 hoofdzinnen of uit een hoofdzin en meer bijzinnen bestaan!
Hoe weet je uit hoeveel (en welke) delen een samengestelde zin bestaat?
1. Tel de pv’s (= aantal delen)
2. Begrens de bijzinnen
3. Benoem de bijzinnen
Slide 7 - Slide
Hoe benoem je bijzinnen ook alweer?
1. Vervang de bijzin door een passend zinsdeel
2. Ontleed nu de zin om te bepalen welke grammaticale functie dat zinsdeel heeft
BV: Als je weer thuis bent, moet je ons vertellen wat je hebt meegemaakt.
(bz – hz – bz)
Dan moet je ons dat vertellen.
Slide 8 - Slide
Hoe benoem je bijzinnen ook alweer?
1. Vervang de bijzin door een passend zinsdeel
2. Ontleed nu de zin om te bepalen welke grammaticale functie dat zinsdeel heeft
BV: Als je weer thuis bent, moet je ons vertellen wat je hebt meegemaakt.
(bz – hz – bz)
Dan moet je ons dat vertellen.
(bwbzin – hz – lvzin)
Slide 9 - Slide
Opdracht 7 – blz. 163
Toen de bewoners na het tekenen van de koopovereenkomst hun nieuwe huis binnenkwamen, twijfelden ze erg aan de beslissing die ze twee maanden geleden hadden genomen.
Slide 10 - Slide
Opdracht 7 – blz. 163
Toen de bewoners na het tekenen van de koopovereenkomst hun nieuwe huis binnenkwamen, twijfelden ze erg aan de beslissing die ze twee maanden geleden hadden genomen.