H6 rekenen

H6 rekenen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H6 rekenen

Slide 1 - Slide

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 2 - Slide

Inkoopwaarde

De inkoopprijs van de verkochte producten.

Slide 3 - Slide

Brutowinst

Het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet.

Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 4 - Slide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 5 - Slide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 7 - Quiz

Brutowinst =
A
Omzet - inkoopwaarde
B
Inkoopwaarde - omzet

Slide 8 - Quiz

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 9 - Quiz

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€1.500,-
B
€500,-
C
-€500,-
D
-€1.500,-

Slide 10 - Quiz

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 11 - Quiz

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 12 - Quiz

In de voetbalkantine worden op een goede zaterdag 700 tosti's gekocht voor €1,50 per stuk. Inkoopkosten zijn €0,50 per stuk. Aan verzekeringen is de vereniging €150 kwijt en aan overige kosten €300. Wat is de nettowinst of nettoverlies van de voetbalkantine?
A
€250 nettowinst
B
€400 nettowinst
C
€600 nettowinst
D
€700 nettowinst

Slide 13 - Quiz

Bedrijfskosten

Alles wat een bedrijf betaalt voor de productie van goederen en diensten.

Slide 14 - Slide

Nettowinst
Het bedrag dat overblijft als de bedrijfskosten zijn afgetrokken van de brutowinst.

Slide 15 - Slide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 16 - Slide

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 17 - Quiz

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 18 - Quiz

Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800

Slide 19 - Quiz

Joris kan door efficiënter te werken de bedrijfskosten in zijn bedrijf verlagen met € 4.500 per jaar. De brutowinst stijgt uiteindelijk met € 4.200.
Wat is het effect op de nettowinst?
A
De nettowinst stijgt met € 8.700
B
De nettowinst daalt met € 8.700
C
De nettowinst stijgt met € 4.500
D
De nettowinst blijft gelijk

Slide 20 - Quiz

Inkoopprijs
Bedrag waarvoor je 1 product inkoopt

Slide 21 - Slide

Brutowinstopslag
Winst je die op 1 product hebt. 
Gegeven in Procent? --> Kruistabel: 
100%
% Brutowinst
Inkoopprijs

Slide 22 - Slide

Verkoopprijs
Inkoopprijs en de brutowinst opgeteld. 


Verkoopprijs = inkoopprijs + Brutowinst

Slide 23 - Slide

BTW
21 of 9 procent. 
Moet een ondernemer afdragen aan de belastingdienst. 

Gebruik een kruistabel! 100% = verkoopprijs

Slide 24 - Slide

Consumentenprijs
De prijs die de klant betaald voor het product. Het is de verkoopprijs incl.  BTW 

= 121% of 109%

Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 25 - Slide

Formule

Inkoopprijs
Brutowinstopslag +
Verkoopprijs
BTW + 
Consumentenprijs

Slide 26 - Slide

inkoopprijs: €5,40. Brutowinst = 45%. BTW = 21%. Bereken de consumentenprijs

Slide 27 - Open question

Consumentenprijs is €598,95. BTW: 21%.
Hoeveel is de BTW?

Slide 28 - Open question

je verkoopt worstenbroodjes voor €0,95. De inkoopprijs is €0,40. Hoeveel procent is de brutowinstopslag?

Slide 29 - Open question

Arbeidsproductiviteit 
Hoeveel werk leveren de mensen? 

Slide 30 - Slide

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 31 - Quiz

Een banketbakker bakt 3120 taarten per week. Hij heeft 8 medewerkers die vijf dagen werken. Wat is de arbeidsproductiveit per dag?

Slide 32 - Open question

In een kledingfabriek werken 16 werknemers 5 dagen per week.
Zij werken elke dag 8 uur.
De kledingfabriek produceert 96.000 T-shirts per week.

Hoeveel T-shirts produceert 1 werknemer per dag?

Slide 33 - Open question

Marktaandeel 

Slide 34 - Slide

Productiecapaciteit
Omzet
Brutowinst
Arbeidsproductiviteit
nettoresultaat
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)

Slide 35 - Drag question