1. Dagelijks zal men voedsel naar Ethiopië vervoeren.
2. Dagelijks heeft men voedsel naar Ethiopië gestuurd.
3. Die opgave schijnt moeilijk.
4. Die opgave zal moeilijk schijnen
5. Opa werd opeens ziek
6. Opa is opeens ziek geworden
Klaar? Bedenk een zin met zoveel mogelijk werkwoorden. Benoem ze.