H4 [BLOKUUR] Chapitre 1 - herhalen passé composé + Grammaire A

Pak jouw herhalingsboekje & jouw boek.
Login op LessonUp op jouw laptop (=geen telefoon!).
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Pak jouw herhalingsboekje & jouw boek.
Login op LessonUp op jouw laptop (=geen telefoon!).

Slide 1 - Slide

Programme
  • Contrôle de devoirs (herhalingsboekje ex. 9 & 10)
  • Les buts
  • Répétition
  • Grammaire A
  • Évaluation

Slide 2 - Slide

Corrigé ex.9

Slide 3 - Slide

Corrigé ex.10

Slide 4 - Slide

Les buts
R - Ik kan de werkwoordsvervoegingen van regelmatige werkwoorden in de présent en de passé composé opschrijven.

T1 - Ik kan regelmatige werkwoorden juist vervoegen in de présent en in de passé composé in een zin. 

Slide 5 - Slide

Répétition
Schrijf in jouw schrift het rijtje op van het werkwoord avoir in de présent.
Vul aan:
Je ...                              Nous ...
Tu ...                              Vous ...
Il ...                                 Ils ...
Elle ...                            Elles ...
On ... 

Slide 6 - Slide

Grammaire A

Slide 7 - Slide

Grammaire A

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

(1/6) Agathe et Violette ___ un super bon week-end.
A
sont passées
B
ont passé

Slide 10 - Quiz

(2/6) Elles ___ Paris pour la première fois.
A
ont visité
B
sont visitées

Slide 11 - Quiz

(3/6) Elles ___ sur la Tour Eiffel.
A
sont été
B
ont été

Slide 12 - Quiz

(4/6) Agathe ___, Violette moins.
A
a adoré
B
est adorée

Slide 13 - Quiz

(5/6) Elle ___ dans l'escalier.
A
a tombé
B
est tombée

Slide 14 - Quiz

(6/6) Elles ___ à l'hôtel en taxi.
A
sont rentrées
B
ont rentré

Slide 15 - Quiz

Questions ?

Slide 16 - Slide

QUIZ du PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 17 - Slide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 18 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 19 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix.
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 20 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé) une carte de nouvel an à Malika.
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 21 - Quiz

Elles (parler, passé composé) de leur dernier achat.
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 22 - Quiz

Lie les mots français aux images.
Koppel de Franse woordjes aan de plaatjes.
dromen
denken
slagen
staan
verkopen
opnemen
enregistrer
figurer
penser
rêver
réussir
vendre

Slide 23 - Drag question

Au travail
Fais l'exercice 10b dans ton livre d'exercices (p.14).
Mets les verbes entre parenthèses au temps demandé. Choisis entre:
enregistrer - figurer - penser - rêver - réussir - vendre
Klaar?
Klaar? Ga verder met ex. 10c&d

Slide 24 - Slide

Au travail
Utilise le passé composé pour faire les exercices 10c et 10d dans ton livre d'exercices (p.15).
Klaar?
Klaar? Ga verder met ex. 11

Slide 25 - Slide

Schrijf op waar je naar aanleiding van deze les op gaat letten bij regelmatige werkwoorden in het Frans.

Slide 26 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 27 - Open question

Devoirs
Jeudi 
Faire: exercice 11
Apprendre: vocabulaire A F-N / N-F

Vendredi
Apprendre: vocabulaire A F-N / N-F
                      + vocabulaire B F-N 

Slide 28 - Slide