Welvaart (1e) Formules

Economische groei
Economische groei is de groei van het reële BBP (= volume = aantal producten = koopkracht).
We corrigeren het nominale BBP (= waarde = geldbedrag) daarom met het CPI (= inflatie of
deflatie = prijs).

Dit doen we via indexcijfers met de formule: RIC = NIC / PIC x 100

 

  • Nominaal IndexCijfer (NIC) = verandering van het geldbedrag in procenten
        t.o.v. het basisjaar
  • Prijs IndexCijfer (PIC) = verandering van het gemiddeld prijsniveau in
        procenten t.o.v. basisjaar.
  • Reëel IndexCijfer (RIC) = verandering van de hoeveelheid goederen die
        met een bedrag gekocht kan worden in procenten t.o.v. het basisjaar (koopkracht)
ReeelIndexCijfer(RIC)=PrijsIndexCijfer(PIC)NominaalIndexCijfer(NIC)100
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Economische groei
Economische groei is de groei van het reële BBP (= volume = aantal producten = koopkracht).
We corrigeren het nominale BBP (= waarde = geldbedrag) daarom met het CPI (= inflatie of
deflatie = prijs).

Dit doen we via indexcijfers met de formule: RIC = NIC / PIC x 100

 

  • Nominaal IndexCijfer (NIC) = verandering van het geldbedrag in procenten
        t.o.v. het basisjaar
  • Prijs IndexCijfer (PIC) = verandering van het gemiddeld prijsniveau in
        procenten t.o.v. basisjaar.
  • Reëel IndexCijfer (RIC) = verandering van de hoeveelheid goederen die
        met een bedrag gekocht kan worden in procenten t.o.v. het basisjaar (koopkracht)
ReeelIndexCijfer(RIC)=PrijsIndexCijfer(PIC)NominaalIndexCijfer(NIC)100

Slide 1 - Slide

Primair en secondair inkomen
Primair inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondair inkomen = netto besteedbaar inkomen


Primaire inkomens (loon, pacht, huur, rente en winst) dragen bij aan de productie, overdrachtsinkomens (sociale uitkeringen en toeslagen) niet!

Slide 2 - Slide

Toegevoegde waarde (bedrijven)








Afschrijvingen zijn voor een bedrijf kosten. Gemaakte kosten verlagen de winst, net als de andere primaire inkomens. De afschrijvingen maken het verschil tussen het BBP en het NBP (en het BBI en het NBI).

Slide 3 - Slide

Toegevoegde waarde (overheid)




Ambtenarensalarissen tellen we mee, omdat we moeilijk een prijs kunnen drukken op inspanningen en diensten van de politie of andere ambtenaren.

Slide 4 - Slide

BBP objectief en subjectief
                                  via de productie BBP         =          via het inkomen BBI
                                 (objectieve methode)                   (subjectieve methode)







                             + ambtenarensalarissen                     + afschrijvingen

Slide 5 - Slide

BBP en NNI
Bij het Bruto Binnenlands Product (BBP) gaat het over de productie in een land.
Bij het Netto Nationaal Inkomen (NNI) (= productie) wordt rekening gehouden met de oorsprong van het inkomen (= productie).

Slide 6 - Slide

BBP berekenen
+ afschrijvingen
(ambtenarensalarissen)

Slide 7 - Slide

Categoriale inkomensverdeling
De categoriale inkomensverdeling is de verdeling van het nationaal inkomen tussen arbeid (loon) en kapitaal (huur, pacht, rente en winst).



 



Een bedrijfstak met een relatief hoge AIQ noemen we arbeidsintensief. Een bedrijfstak met een relatief hoge KIQ noemen we kapitaalintensief.
ArbeidsInkomen=LoonBedrijven+ToegerekendLoonZelfstandigen
KapitaalInkomen=Huur+Pacht+Rente+Winst
ArbeidsInkomenQuote(AIQ)=NationaalInkomenArbeidsInkomen
KapitaalInkomenQuote(KIQ)=NationaalInkomenKapitaalInkomen=1AIQ

Slide 8 - Slide

Productiefunctie
Het marktmechanisme ‘stuurt’ de economie en zorgt dat elke afzonderlijke markt in evenwicht komt. De overheid moet zich met dit proces zo min mogelijk bemoeien, dat verstoort alleen maar het evenwicht.

De potentiële productie kan bepaald worden met een productiefunctie    Y*= A *ƒ(K,L)    waarbij:
Y*= het potentiële BBP
A = totale factorproductiviteit (TFP)
K = hoeveelheid kapitaal
L = hoeveelheid arbeid (L van het Engelse woord Labour)

Arbeidsproductiviteit = Y*/ L                     Kapitaalproductiviteit = Y*/ K 

Slide 9 - Slide

Economische kringloop (identiteiten)
Identiteiten:
  • Y = C + B  + S                        (BBI = wat doen gezinnen met hun inkomen)
  • Y = C + I + O + E - M           (BBI = effectieve vraag = inkomensidentiteit)
  • S = I + (O - B) + (E - M)      (spaaridentiteit)
  • particulier spaarsaldo    = S - I
  • overheidssaldo                  = B - O
  • nationaal spaarsaldo      = (S - I) + (B-O)
  • saldo buitenland               = E - M (saldo lopende rekening betalingsbalans)
  • (S - I) + (B - O) = (E - M)    (nationaal spaarsaldo = saldo buitenland) 

Slide 10 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 11 - Slide

Aanbod van arbeid

Slide 12 - Slide

Vraag naar arbeid
De werkgelegenheid (vraag naar arbeid) wordt bepaald door:
  • de hoogte van de productie (BBP)
  • de hoogte van de arbeidsproductiviteit (hoeveel maak ik in een uur?)


Positief verband tussen BBP en werkgelegenheid: over het algemeen zijn er meer werknemers nodig als de productie (BBP) toeneemt.

Hoe kan het BBP sterker groeien dan de werkgelegenheid?
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, komt een deel van de BBP stijging door werknemers die sneller werken en zijn dus geen extra werknemers nodig.
Werkgelegenheid=ArbeidproductiviteitBBP

Slide 13 - Slide

Loonmatiging
Loon neemt zelfden af, ook niet in slechte tijden, mensen worden ontslagen omdat ze te duur worden. Oplossing? Loonmatiging

Hoe kun je zorgen dat de loonkosten per product gaan dalen, terwijl het uurloon gelijk blijft?

De arbeidsproductiviteit moet sterker stijgen dan de loonkosten per werknemer (dan pas dalen de loonkosten per product).

Slide 14 - Slide