Groep 5-6 | spelling | woorden met ig, lijk, ing, heid en tijd.

• Nederlands
• Spelling
• +2
• Basisschool
• Groep 5,6

Spelling

Doel: ik leer woorden die eindigen op -ig en -lijk. 

Bespreek het doel van deze les. Wat gaan de leerlingen deze les oefenen/leren?

Welke woorden met -ig en -lijk ken jij al?

Activeer de voorkennis en laat de leerlingen nadenken over woorden op -ig en -lijk.

Woorden op -ig of -lijk.

Je hoort -ug maar je schrijft -ig zoals jarig.

Je hoort -uk maar je schrijft -lijk zoals vrolijk.

Leg uit.

Woorden op -ig of -lijk.

Je hoort -ug maar je schrijft -ig zoals jarig.

Je hoort -uk maar je schrijft -lijk zoals vrolijk.

Je zegt aandagtug

Maar je schrijft?

Antwoord: aandachtig.

Je zegt: regtvaardug

Maar je schrijft?

Antwoord: rechtvaardig.

Je zegt vrijwillug

Maar je schrijft?

Antwoord: vrijwillig.

Je zegt gebruikeluk

Maar je schrijft?

Antwoord: gebruikelijk.

Je zegt: herhaaldeluk

Maar je schrijft?

Antwoord: herhaaldelijk.

Je zegt noordeluk

Maar je schrijft?

Antwoord: noordelijk.

Vul aan (schrijf het hele woord op):

vorste...

Antwoord: vorstelijk.

...

Vul aan (schrijf het hele woord op):

gevaar...

Antwoord: gevaarlijk.

Vul aan (schrijf het hele woord op):

spoed...

Antwoord: spoedig.

Vul aan (schrijf het hele woord op):

moge...

Antwoord: mogelijk.

vul aan:

Vul aan (schrijf het hele woord op):

akel...

Antwoord: akelig.