2024_04_09 3.3. EJDFS

Welkom dh3c!
laptop!
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom dh3c!
laptop!

Slide 1 - Slide

Hans gaat vandaag naar school. Daarna gaat Hans sporten. Na het sporten gaat Hans eten en aan het eind van de dag gaat Hans slapen.

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

  • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

Log in via lessonup.app

Slide 4 - Slide

VERWIJSWOORDEN
SIGNAALWOORDEN
Omdat
Hoewel
Die
zij

Slide 5 - Drag question

Verwijswoord
signaalwoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
Geen verwijswoorden
ze
kijkt
rond
hij 
mompelt
kleur

Slide 9 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
die
dit 
deze
dat
de-woorden

Slide 17 - Drag question

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
dit
die
deze
dat
het-woorden

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Aan het werk!
Maak de opgaven van paragraaf 3.3 
Verwijzen 
Nederlands
Taalverzorging

Slide 21 - Slide

Programma

Schrijfopdracht Funda afronden
Maak een aantal foto's en bewaar deze
(met camera en portfolio)

Eerst 10 minuten tekst maken dan verder met Minecraft en voeg foto's toe aan de tekst. Lever dan de tekst in via de mail.





EJDFS

2 Chris
3 Shary
4 Ahlam
5 Heviar
6 Erwin
7 David
8 Soraya
9 Seely
10 Mounir
11 Christina
12 Litisia
13 Aurelle
14 Fatima
15 

timer
10:00

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Doel:
  • In deze les leer je de regels voor het gebruik van verwijswoorden.
  • In deze les leer je wat de veel voorkomende verwijswoorden zijn.

Slide 25 - Slide

Verwijswoorden
De verwijswoorden dat, die en wat hebben we in de vorige paragraaf behandeld. Maar er zijn meer verwijswoorden.

De verwijswoorden waarmee, waaronder en waardoor verwijzen naar dingen.
Met wie, aan wie, door wie verwijzen naar personen.

Slide 26 - Slide

Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 27 - Slide

Verwijswoorden vervangen woorden die eerder zijn genoemd.

Je kunt verschillende verwijswoorden tegenkomen of gebruiken.
Er zijn nog 4 andere verwijswoorden.

die - deze - dat - dit

Slide 28 - Slide

Lastige verwijswoorden
Er zijn ook een paar lastige verwijswoorden:
  • dat of wat;
  • waar + voorzetsel 
  • voorzetsel + wie
  • hen of hun; 

Slide 29 - Slide

Hoe ziet de les er vandaag uit?
Onderwerp van deze les: verwijswoorden.

Uitleg verwijswoorden.
Zelf werken: oefeningen maken.
Zelf nakijken en afsluiting.

Slide 30 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 31 - Slide

timer
1:00
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 32 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 33 - Drag question

hebben 
een ticket
voor
verdiend.
gaan
dus
naar
de Olympische spelen.
te stellen
hopen
hoge eisen
aan het team.
verwijswoord
verwijswoord
verwijswoord
Zij
Daar
ze
De Nederlandse voetballers
Rio de Janerio

Slide 34 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 35 - Drag question

Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 36 - Drag question

Signaalwoord
Verwijswoord
echter
bovendien
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 37 - Drag question

Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 38 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 39 - Drag question

Welke verwijswoorden ken je nu?







mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 40 - Slide

Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 41 - Slide